ECLI:NL:CRVB:2013:2320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en de verplichting tot opgave van gewerkte uren door zelfstandige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de rechtmatigheid van de WW-uitkering van betrokkene, die als zelfstandige werkzaam was. Betrokkene had vanaf 1 september 2005 recht op een WW-uitkering, maar er ontstond onduidelijkheid over de opgave van gewerkte uren. Appellant had betrokkene eerder geïnformeerd dat hij een half uur per factuur mocht opgeven, maar dit leidde tot een geschil over de vraag of betrokkene zich aan deze afspraak mocht houden. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant onjuist had gehandeld door de intrekking van de uitkering en de terugvordering van onterecht betaalde uitkering. Appellant ging in hoger beroep, waarbij werd betoogd dat betrokkene vanaf 21 augustus 2006 had moeten begrijpen dat hij alle gewerkte uren moest opgeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene niet in redelijkheid kon vertrouwen op de eerdere afspraak en dat appellant correct had gehandeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.