ECLI:NL:CRVB:2013:2315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-2343 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na auto-ongeluk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv om hem een loongerelateerde WGA-uitkering te ontzeggen, werd afgewezen. Appellant, die als schoonmaker werkte, is sinds februari 2007 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeluk. Het Uwv had in 2009 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de ontzegging van de uitkering. Na bezwaar van appellant werd in 2011 een nieuw besluit genomen, waarbij hem alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering werd toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet ter discussie stond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het dagloon onjuist is vastgesteld. Hij voerde aan dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en verwees naar een rapport van een verzekeringsarts die hem niet duurzaam belastbaar achtte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen schadevergoeding of proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/2343 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 maart 2012, 10/71 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op een vraagstelling van de Raad.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker. Op 28 februari 2007 is hij uitgevallen wegens diverse lichamelijke en psychische klachten ten gevolge van een
auto-ongeluk in september 2006.
1.2. Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 23 mei 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd op de grond dat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid wordt geacht. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij besluit van
7 december 2009 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv op 25 maart 2011 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit) op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2009. Daarbij is het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en is aan appellant met ingang van
23 mei 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%. Aan dit besluit liggen een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 1 februari 2011 en een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 15 maart 2011 ten grondslag. In het rapport van
1 februari 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts toegelicht dat uit een brief van 20 april 2009 van I-psy blijkt dat er bij appellant op 23 mei 2009 al sprake was van een ernstige depressieve stoornis en niet pas daarna. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 2 februari 2011 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin meer beperkingen zijn opgenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is een urenbeperking aangenomen van 20 uur per week. Met inachtneming van de gewijzigde FML heeft er opnieuw een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Daaruit is naar voren gekomen dat appellant een verlies aan verdiencapaciteit heeft van ruim 56%, wat betekent dat hij met ingang van
23 mei 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
7 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Daarbij is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, inclusief de kosten van de door hem ingeschakelde medische deskundige, verzekeringsarts
W.M. van der Boog. Het beroep tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat met het arbeidskundige rapport van 15 maart 2011 inzichtelijk is gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het Uwv heeft de berekening van het dagloon toegelicht. De rechtbank is niet gebleken dat deze berekening onjuist is.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij van mening is dat zijn arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is en dat hij daarom in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Tevens is volgens appellant het dagloon onjuist vastgesteld. Aanvullend heeft appellant aangevoerd dat de (psychische) beperkingen van appellant zijn onderschat, dan wel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Hiertoe heeft hij gewezen op het in beroep overgelegde rapport van 16 maart 2010 van Van der Boog, die appellant niet duurzaam belastbaar heeft geacht. Ook blijkt uit de in het dossier aanwezige informatie van
I-psy dat er bij appellant sprake is van een ernstige depressieve stoornis met suïcidale gedachten.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn belastbaarheid op de datum in geding heeft overschat. Het Uwv heeft bij de vaststelling van de FML van 2 februari 2011 rekening gehouden met de bij appellant gestelde diagnose ernstige depressieve stoornis. Appellant heeft ter zitting van de Raad verwezen naar het verzekeringsgeneeskundige protocol Depressieve Stoornis. Nu appellant daarbij geen onderbouwing heeft gegeven waarom die verwijzing met zich brengt dat de beperkingen van appellant onjuist zijn voorgesteld, kan het beroep daarop niet slagen. Ook het rapport van
16 maart 2010 van Van der Boog geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv, zoals verwoord in het rapport van 26 mei 2011 van de bezwaarverzekeringsarts. Nu het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er bij appellant geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, kan de vraag of er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid onbesproken blijven.
4.3.2.
Het Uwv heeft in beroep een toelichting gegeven op de berekening van het dagloon. Tevens heeft het Uwv in hoger beroep gesteld dat niet is gebleken dat de gegevens, zoals deze in de polisadministratie zijn opgenomen, niet juist zijn. Evenmin zijn er door appellant op het refertejaar betrekking hebbende loonstroken overgelegd waaruit dit blijkt. Gelet hierop is de enkele verwijzing van appellant naar de berekening van het maatmanloon onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de hoogte van het dagloon temeer omdat voor de berekening van het maatmanloon andere regels gelden.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding, zoals door appellant gevorderd, of een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover het beroep tegen het besluit op bezwaar van 25 maart 2011 ongegrond is verklaard;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary

EW