ECLI:NL:CRVB:2013:2301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- W.F. Claessens
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten, die sinds 1 september 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van meldingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Tijdens een huisbezoek op 13 oktober 2010 verklaarde appellant werkzaam te zijn als taxichauffeur. Het college heeft appellant vervolgens opgeroepen voor een gesprek en verzocht om bepaalde documenten. Omdat appellant niet alle gevraagde stukken overhandigde, heeft het college de bijstand met ingang van 1 oktober 2010 opgeschort. Op 23 november 2010 heeft het college de bijstand definitief ingetrokken, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door niet tijdig alle benodigde gegevens te verstrekken.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep en betwistten de schending van de inlichtingenverplichting. Zij stelden dat appellant in de maanden oktober en november 2010 geen salaris had ontvangen en dat hij alle mogelijke moeite had gedaan om de gevraagde gegevens te verkrijgen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren, omdat het college de grondslag van het bestreden besluit niet had gehandhaafd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Raad oordeelde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.888,- en moest het griffierecht vergoeden.