ECLI:NL:CRVB:2013:2282
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering na plaatsing van een cochleair implantaat
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellante besproken. Appellante, die als schoonmaakster werkte, is wegens toegenomen gehoorklachten uitgevallen voor haar werk. In juli 2008 is bij haar een cochleair implantaat (CI) geplaatst. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar per 25 juni 2009 een WIA-uitkering ontzegd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar gehoorproblemen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw bekeken.
De Raad heeft deskundigen benoemd om de situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige Cremers concludeert dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de noodzaak voor appellante om in een geluidsarme omgeving te werken. Het Uwv heeft in zijn verweer gesteld dat appellante met een uitgeschakeld CI in een lawaaiige omgeving kan werken, maar appellante betwist dit en stelt dat zij zich onveilig voelt zonder haar CI.
De Raad oordeelt dat de beperkingen van appellante, afgezien van haar gehoorproblemen, correct zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Echter, de gehoorbeperking is onvoldoende verwerkt, wat betekent dat de motivering van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren ontoereikend is. De Raad kan zelf geen beslissing nemen over de WIA-uitkering, omdat daarvoor aanvullende gegevens nodig zijn. Daarom wordt het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen en een nieuwe beslissing te nemen op bezwaar.