ECLI:NL:CRVB:2013:2273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
12-2429 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid van een senior juridisch medewerker

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in dienst was van de gemeente Nijmegen als senior juridisch medewerker. Het college van burgemeester en wethouders heeft hem ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken. De Raad voor de Rechtspraak heeft de ongeschiktheid van de appellant voldoende onderbouwd, waarbij uit de stukken blijkt dat er sinds 2006 voortdurend aandachtspunten waren met betrekking tot de planning van werkzaamheden, het nakomen van afspraken en adequaat communiceren. De appellant heeft geen medische stukken ingebracht die zouden kunnen aantonen dat er psychische klachten waren die zijn functioneren beïnvloedden. Hij is meerdere keren aangesproken op zijn functioneren en heeft de kans gekregen om zich te verbeteren, maar dit is niet gelukt. De Raad oordeelt dat de beoordelingen van de appellant rechtens onaantastbaar zijn geworden, omdat hij hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om het ontslag te verlenen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, en dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
15 maart 2012, 11/1964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.M. Thissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was vanaf 1996 in dienst van de gemeente Nijmegen. Per 1 september 2004 is hij benoemd in de functie van senior juridisch medewerker bij de afdeling[naam afdeling] van de directie [naam directie] (salarisschaal 11).
1.2. Op 13 mei 2008 is een beoordeling vastgesteld over de periode november 2006 tot oktober 2007. In deze periode heeft appellant een persoonlijk coachingstraject gevolgd
(CiEP-traject), gericht op het beter organiseren van zijn werkzaamheden. Met betrekking tot diverse onderdelen van het functioneren is als waardering gegeven: voldeed niet geheel aan de eisen/voldeed aan de eisen. Wat betreft het onderdeel eigen werk organiseren is aangenomen dat appellant hierin duidelijk tekortschoot. Als totaalindruk is vermeld dat sprake is van een zeer kritisch beeld dat dringend verbetering behoeft. Tegen deze beoordeling heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3. Nadat appellant een nieuwe leidinggevende had gekregen, is op 28 november 2008 een beoordeling vastgesteld over de periode 1 juni 2008 tot 20 november 2008. Wat betreft het onderdeel eigen werk organiseren is hierbij als waardering gegeven: voldeed niet geheel aan de eisen. De overige onderdelen zijn gewaardeerd als: voldeed aan de gestelde eisen. Vermeld is dat appellant een prettige en toegankelijke collega is, maar dat hij zijn werkzaamheden beter zal moeten gaan plannen, aangezien het niet kunnen nakomen van afspraken afbreuk doet aan het vertrouwen dat collega’s in hem hebben. Ook tegen deze beoordeling heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.4. Omstreeks maart 2009 is aan appellant te kennen gegeven dat zijn functioneren dringend moest worden verbeterd. Vervolgens is medio 2009 aan het licht gekomen dat appellant een fout had begaan in het kader van de voorbereiding van de goedkeuringsprocedure betreffende het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]. Deze fout bestond eruit dat aan Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een verkeerde versie van het bestemmingsplan is toegezonden. Als gevolg hiervan moest het bestemmingsplan later opnieuw ter goedkeuring worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. In verband hiermee heeft de leidinggevende van appellant hem op
8 september 2009 meegedeeld dat zijn werkpakket wordt aangepast. Daarbij is het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] per direct uit zijn werkpakket gehaald.
1.5. Op 2 maart 2010 is een beoordeling vastgesteld over de periode 21 november 2008 tot
8 september 2009. Daarbij is wat betreft vier van de in totaal tien beoordeelde onderdelen van het functioneren geconcludeerd dat appellant niet geheel aan de eisen voldeed. Met betrekking tot het onderdeel eigen werk organiseren is geoordeeld dat appellant hierin duidelijk tekortschoot. Bij het kopje totaalindruk is vermeld dat het door appellant gevolgde
CiEP-traject onvoldoende resultaat heeft opgeleverd en dat appellant pas zeer recent is begonnen met een timemanagementcursus, die hem een jaar eerder is aangeboden. Geoordeeld is dat appellant niet in staat is gebleken om zijn werkzaamheden beter te plannen, afspraken na te komen en het gebrekkige vertrouwen van collega’s in hem te herstellen. Vermeld is verder dat het draagvlak bij het bestuur en externe opdrachtgevers tot een minimum is gedaald en dat dit onomkeerbaar lijkt te zijn. Geconcludeerd is dat appellant ongeschikt is voor zijn functie. Het door appellant tegen deze beoordeling gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 augustus 2010 in zoverre gegrond verklaard dat de conclusie is geworden dat appellant met betrekking tot de gestelde functie-eisen tekortschiet. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.6. Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 19 augustus 2010 aan appellant met ingang van 1 mei 2011 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Het bezwaar daartegen heeft het college bij besluit van 12 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat appellant gedurende een reeks van jaren niet heeft voldaan aan de aan hem gestelde eisen en dat hem voldoende gelegenheid is geboden om zijn functioneren te verbeteren.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 21 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5139) moet in geval van ontslag wegens ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - de ongeschiktheid worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
3.3.
Tegen de onder 1.2 en 1.3 vermelde beoordelingen heeft appellant geen bezwaar gemaakt en tegen de onder 1.5 vermelde beoordeling, zoals deze is vastgesteld bij de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2010, heeft hij geen beroep ingesteld. Daarmee zijn deze beoordelingen rechtens onaantastbaar geworden, zodat de Raad uitgaat van de daarin gegeven oordelen.
3.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college de ongeschiktheid van appellant voor zijn functie voldoende heeft onderbouwd. Uit de stukken komt naar voren dat de planning van werkzaamheden, de nakoming van afspraken met collega’s en externe opdrachtgevers alsmede het adequaat communiceren daarover sinds 2006 voortdurend een punt van aandacht was. Naast de genoemde beoordelingen kan onder meer worden gewezen op de e-mail van de leidinggevende van het gemeentelijke projectbureau van 6 oktober 2009. Daarin is vermeld dat appellant, ondanks zijn ontegenzeggelijk goede inhoudelijke kwaliteiten, ongeschikt is om de rol van senior juridisch adviseur in projecten te vervullen vanwege tekortkomingen op het vlak van planning en communicatie.
3.5.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de grote werkdruk en de tijdsbelasting die was gemoeid met zijn werkzaamheden voor de ondernemingsraad, kan aan het voorgaande niet afdoen. De vastgestelde tekortkomingen zien primair op het stelselmatig onvoldoende organiseren van de werkzaamheden en het niet adequaat communiceren in situaties waarin gemaakte afspraken niet werden nagekomen. De door appellant gestelde te hoge werkdruk, wat daar ook precies van zij, laat onverlet dat hij in de desbetreffende gevallen aan de betrokken collega’s en opdrachtgevers tijdig had kunnen en moeten melden dat gemaakte planningen en afspraken niet nagekomen zouden worden. Verder moet worden vastgesteld dat ook nadat op 8 september 2009 het werkpakket van appellant was aangepast, problemen bleven bestaan wat betreft de nakoming van afspraken. Tot slot wijst de Raad er nog op dat, anders dan appellant kennelijk meent, de door hem verrichte werkzaamheden voor de ondernemingsraad naar hun aard buiten de beoordeling van zijn functioneren als senior juridisch medewerker moeten blijven.
3.6.
Appellant heeft er verder op gewezen dat hij vanaf eind 2006 in een langslepende echtscheidingsprocedure verwikkeld is geweest, die voor hem zeer belastend was. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad kunnen vaststellen dat de vastgestelde tekortkomingen in het functioneren verband houden met deze omstandigheden. Appellant heeft geen medische stukken ingebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is geweest van psychische klachten die een relevante invloed hebben gehad op zijn functioneren als senior juridisch medewerker. Ook is hij niet ingegaan op een door het college gedaan aanbod voor begeleiding op psychologisch vlak. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het optreden van problemen in de privésfeer.
3.7.
De Raad volgt appellant evenmin in zijn standpunt dat hem geen reële verbeterkans is geboden. In het voorjaar van 2007 heeft appellant het onder 1.2 vermelde CiEP-traject gevolgd. Verder is hem eind 2008 de onder 1.5 genoemde timemanagementcursus aangeboden, waarmee appellant pas in november 2009 is begonnen. Omstreeks maart 2009 is appellant op zijn functioneren aangesproken en is hem meegedeeld dat zijn functioneren dringend verbetering behoefde. Verder heeft de leidinggevende gedurende een bepaalde periode eens per twee weken een begeleidingsgesprek met appellant gevoerd om voorkomende problemen te bespreken en om afspraken te maken over de voortgang van de werkzaamheden. Appellant is dus op zijn functioneren aangesproken en er is hem voldoende gelegenheid geboden om zijn functioneren te verbeteren.
3.8.
Uit 3.3 tot en met 3.7 volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 8:6, tweede lid, CAR/UWO. Dit betekent dat het college de bevoegdheid toekwam om appellant op die grond ontslag te verlenen.
3.8.
Het hoger beroep treft dus geen doel, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) T.A. Meijering
JvC