12/5399 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 23 augustus 2012, 12/1187 en 12/1201 (aangevallen uitspraak)
het dagelijks bestuur van Op/maat (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Bloem, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. J.J. Blanken, advocaat, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bloem. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blanken, ing. M. de Haas en S.M.R. Appelman.
OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het navolgende.
1.1. Op/maat is een openbaar lichaam waaraan een aantal gemeenten uit West-Friesland hun taken op het gebied van de sociale werkvoorziening hebben overgedragen. Appellant is met ingang van 1 april 2008 bij Op/maat voor de duur van een jaar en met ingang van 1 april 2009 in vaste dienst aangesteld in de functie van [functie]. Deze functie is medio mei 2009 aangepast en wordt sindsdien aangeduid als [functie].
1.2. In 2010 is een schema opgesteld door het dagelijks bestuur voor gesprekken tussen direct leidinggevenden en medewerkers. De jaarlijkse gesprekscyclus bestaat uit een beoordelingsgesprek in november/december, een toekomstgesprek uiterlijk 3 maanden na het beoordelingsgesprek en een voortgangsgesprek, te voeren 6 maanden na de beoordeling.
1.3. Op 23 juni 2010 heeft de leidinggevende van appellant in een toekomstgesprek te kennen gegeven dat het functioneren van appellant op een aantal onderdelen verbetering behoeft. Op 7 september 2010 zijn in een gesprek tussen appellant en zijn leidinggevende opnieuw verbeterpunten aan de orde gekomen. Op 15 december 2010 is met appellant een eerste beoordelingsgesprek gevoerd. In het verslag van dit gesprek is opgenomen dat appellant nog niet geheel aan de verwachtingen voldoet met betrekking tot het ontwikkelen van medewerkers, de organisatie van werkzaamheden en opdrachten en het plannen en organiseren. Het eindoordeel was voldoende.
1.4. Op 16 maart 2011 heeft een toekomstgesprek plaatsgevonden waarin naar aanleiding van de verbeterpunten uit het eerste beoordelingsgesprek ontwikkelingsdoelen zijn geformuleerd, welke zijn bevestigd in een voortgangsgesprek op 31 augustus 2011. Op 9 november 2011 is met appellant een tweede beoordelingsgesprek gevoerd, waarin is geconstateerd dat appellant zich niet heeft verbeterd. In het verslag van dit gesprek zijn een aantal tekortkomingen en niet behaalde resultaten opgenomen. Het eindoordeel was niet voldoende.
1.5. Bij besluit van 5 april 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur ontslag verleend aan appellant op grond van ongeschiktheid of onbekwaamheid, anders dan wegens ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 8:6 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR/UWO). Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant gedurende een aantal jaren op cruciale punten - zoals de ontwikkeling van medewerkers van het team, het organiseren van de werkzaamheden van de afdeling en de competenties ‘leidinggeven’ en ‘plannen en organiseren’ - onvoldoende heeft gefunctioneerd. Appellant heeft tegen het bestreden besluit, met instemming van het dagelijks bestuur, rechtstreeks beroep ingesteld.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het dagelijks bestuur niet kan aantonen dat zijn ongeschiktheid zich uit in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat er sprake was van een hoge werkdruk en onderbezetting. Naast deze ongunstige werkomstandigheden, werd appellant onvoldoende ondersteund. Ook is niet aangetoond dat hij tijdig met zijn tekortkomingen is geconfronteerd en de tijd heeft gehad zich te verbeteren. Het dagelijks bestuur heeft zich onvoldoende ingespannen om appellant te herplaatsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 20 oktober 2011, LJN BU1926) moet in geval van ontslag wegens ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - de ongeschiktheid worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. De Raad gaat hierbij uit van de juistheid van de gegeven beoordelingen op 15 december 2010 en 9 november 2011, nu appellant tegen deze beoordelingen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, waardoor deze in rechte onaantastbaar zijn geworden.
4.3. Evenals de rechtbank volgt de Raad appellant niet in zijn beroepsgrond, dat het dagelijks bestuur zijn ongeschiktheid onvoldoende heeft onderbouwd. Die onderbouwing blijkt uit het volgende. In het eerste beoordelingsgesprek op 15 december 2010 is geconstateerd dat appellant achter loopt met de prestaties en ontwikkeling van medewerkers op het onderdeel planning, ondersteuning en kwaliteit. Ook is met appellant besproken dat hij niet geheel aan de verwachtingen voldoet ten aanzien van het organiseren van de werkzaamheden en opdrachten. Appellant is voorgehouden dat hij meer moet letten op de cijfers en op de afspraken die zijn neergelegd in de contracten. Dat de eindbeoordeling in het eerste beoordelingsgesprek van 15 december 2010 voldoende was, laat onverlet dat op voornoemde subonderdelen verbeterpunten werden gesignaleerd. Deze verbeterpunten zijn opnieuw aan de orde gekomen in een toekomstgesprek op 16 maart 2011. In dit toekomstgesprek zijn ontwikkelingsdoelen geformuleerd op het onderdeel leidinggeven, gebruikmaking van werkoverleggen en evaluatie met collega’s. Deze ontwikkelingsdoelen zijn herhaald in het voortgangsgesprek op 31 augustus 2011. In het tweede beoordelingsgesprek op 9 november 2011 is aan appellant kenbaar gemaakt dat hij op het onderdeel prestaties en ontwikkeling van medewerkers niet aan de verwachtingen en vereisten voldoet. Voorts is besproken dat de communicatie van appellant over de organisatie van de werkzaamheden te wensen overlaat. De eindbeoordeling in het tweede beoordelingsgesprek was daardoor niet voldoende.
4.4. Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat het dagelijks bestuur onvoldoende rekening heeft gehouden met de hoeveelheid werk die appellant moest verrichten en de onderbezetting in zijn team. Dat de werkdruk voor appellant hoog was wordt door het dagelijks bestuur niet betwist. Uit de gedingstukken komt echter voldoende overtuigend naar voren dat appellant deze werkdruk had kunnen en moeten verlichten door meer werkzaamheden te delegeren en meer gebruik te maken van het ondersteunend personeel.
4.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 18 maart 2010, LJN BL9739) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd, is appellant in toereikende mate aangesproken op zijn functioneren, gelet op het beoordelingsgesprek op 15 december 2010, een tweetal gesprekken daaraan voorafgaand, en de gesprekken op 16 maart 2011 en 31 augustus 2011. Voorts kan worden geconcludeerd dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant in juli 2011 personele ondersteuning is geboden en er besprekingen zijn geweest met onder andere de bedrijfsleider en de HR-adviseur, waarin hem diverse handreikingen zijn geboden om zijn werkdruk te verlichten - zoals frequentere werkoverleggen en delegeren van werk aan de voorvrouwen - teneinde tijd vrij te maken voor zijn leidinggevende taken.
4.6. Naar aanleiding van de beroepsgrond dat het dagelijks bestuur te weinig herplaatsingsinspanningen heeft verricht, wordt overwogen dat er geen wettelijk voorschrift is dat het dagelijks bestuur verplicht is een herplaatsingsonderzoek te doen voordat ontslag wegens ongeschiktheid wordt verleend. Er zijn in dit geval geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het dagelijks bestuur niettemin meer herplaatsingsinspanningen had moeten ondernemen.
4.7. Gelet op 4.1 tot en met 4.6 is voldaan aan de voorwaarden voor ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 8:6, tweede lid, CAR/UWO. Dit betekent dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid toekwam om appellant op die grond ontslag te verlenen.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.