ECLI:NL:CRVB:2013:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
13-642 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan een betrokkene die na een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was geraakt. De betrokkene, die als steigerbouwer werkte, was op 3 september 2008 uitgevallen door een ongeval. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde een verzekeringsarts dat de betrokkene psychische klachten had en dat hij alleen geschikt was voor rugsparende werkzaamheden. De arbeidsdeskundige kwam tot de conclusie dat de betrokkene niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor een aantal andere functies, wat leidde tot de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor werd hem geen recht op een WIA-uitkering toegekend.

In de procedure die volgde, heeft de bezwaarverzekeringsarts meer beperkingen vastgesteld dan eerder was gedaan, maar ook deze leidde tot de conclusie dat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de klachten van de betrokkene en dat de vastgestelde belastbaarheid niet onjuist was. De rechtbank verwierp ook de stelling van de betrokkene dat de geschiktheid voor de functie van machinebediende in onvoldoende mate was aangetoond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd, met de opmerking dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de geschiktheid voor de functie van machinebediende onvoldoende was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de betrokkene voor deze functie voldoende was aangetoond en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er voldoende functies waren om de arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd onder verbetering van gronden bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/642 WIA, 13/894 WIA
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 december 2012, 11/2335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft L.A.M. de Groot Heupner, werkzaam als adviseur sociale zekerheid bij de Adviesgroep Sociale Zekerheid te Wijchen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2013. Betrokkene is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, die werkzaam is geweest als steigerbouwer, is op 3 september 2008 uitgevallen vanwege een bedrijfsongeval. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Nadat betrokkene door een verzekeringsarts was onderzocht, is deze arts in zijn rapport van 27 september 2010 tot de conclusie is gekomen dat er bij betrokkene als gevolg van zijn bedrijfsongeval psychische klachten zijn ontstaan. Tevens heeft deze arts vastgesteld dat betrokkene is aangewezen op rugsparende werkzaamheden.
De beperkingen van betrokkene heeft de verzekeringsarts weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2010. Vervolgens is de arbeidsdeskundige
L. de Ponti in zijn rapport van 9 november 2010 tot de conclusie gekomen dat betrokkene niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel geschikt voor een zestal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 19 november 2010 vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 1 september 2010 geen recht op een
WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapport van 21 maart 2011 tot de conclusie gekomen dat betrokkene meer beperkingen heeft dan in de FML van 27 september 2010 zijn vastgesteld. Op 21 maart 2011 heeft hij de FML dan ook aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich in haar rapport van 28 maart 2011 niet kunnen verenigen met het door de arbeidskundige vastgestelde maatmaninkomen. Voorts heeft zij een aantal voor betrokkene geselecteerde functies niet geschikt bevonden voor hem en heeft zij nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft zij berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 27 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
In beroep hebben partijen uitvoerig op elkaars standpunten gereageerd, waarbij betrokkene een rapport van 29 mei 2012 van psychiater dr. J.J. van Egmond heeft overgelegd en het Uwv nadere rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige. Tevens heeft het Uwv, ter vervanging van de op 21 maart 2011 vastgestelde FML, een FML van
23 maart 2011 ingebracht, waarbij is opgemerkt dat de bad bij het selecteren van functies (al) rekening heeft gehouden met de laatstgenoemde FML.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het door het Uwv ingestelde medische onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid niet voor onjuist kan worden gehouden. Onder verwerping van het beroep van betrokkene op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
12 januari 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949, is de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv bij het vaststellen van de belastbaarheid van betrokkene de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) 2009 ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank betrokkene niet gevolgd in zijn stelling dat de beperkingen ontoelaatbaar zijn gerelativeerd, dat er sprake zou zijn van onjuiste indexeringen, de enquêtedatum van de geduide functies langer dan twee jaar geleden is en dat het maatmanloon en de maatman onjuist zijn vastgesteld. Wat betreft de geschiktheid van betrokkene voor de geduide functies is de rechtbank ten aanzien van de functie met
sbc-code 271093 (machinebediende inpak-/verpakkingsmachine) tot de conclusie gekomen dat de geschiktheid van betrokkene voor deze functie in onvoldoende mate is aangetoond. In deze functie moet betrokkene samenwerken met collega’s aan één systeem en naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in onvoldoende mate aangetoond dat betrokkene, gezien de voor hem vastgestelde belastbaarheid, hiertoe in staat is. Zonder nadere motivering dient deze functie derhalve te vervallen. Aan dit oordeel heeft de rechtbank geen consequenties verbonden, omdat er genoeg geschikte functies resteerden om te voldoen aan de eisen van het Schattingsbesluit. De stelling van betrokkene dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het medische arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC), dan wel met de beginselen van behoorlijk bestuur, heeft de rechtbank eveneens verworpen. Tenslotte heeft de rechtbank het verzoek van betrokkene om in aanmerking te komen voor schadevergoeding omdat de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou hebben overschreden, afgewezen.
4.1.
In hoger beroep heeft betrokkene verwezen naar de eerdere in de procedure aangevoerde gronden.
4.2.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (zonder nadere motivering) dient te vervallen, omdat de geschiktheid van betrokkene voor deze functie in onvoldoende mate is gemotiveerd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder de omschrijving van de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de geschiktheid van deze functie onvoldoende is gemotiveerd nu voldoende blijkt dat betrokkene in deze functie niet met collega’s aan één systeem moet werken. Met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 maart 2011 was de geschiktheid van betrokkene voor deze functie reeds in voldoende mate aangetoond. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze functie niet (zonder nadere motivering) aan de schatting ten grondslag had mogen worden gelegd.
5.2.
Voor het overige kan de Raad zich verenigen met de conclusies van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is van oordeel dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van betrokkene, dat de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid niet voor onjuist kan worden gehouden en dat betrokkene geschikt moet worden geacht voor de (resterende) functies. Dit houdt tevens in dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schatting berustte op een voldoende aantal functies. Het beroep van betrokkene op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012 is eveneens terecht verworpen. Daarvoor wordt verwezen naar de tussenuitspraak van de Raad van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1646, waarin is vastgesteld dat de Basisinformatie CBBS naar vorm noch inhoud is aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel. Voor de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar die uitspraak.
5.3.
Uit hetgeen is overwogen in 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, onder verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar 30 oktober 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

RB