ECLI:NL:CRVB:2013:2262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
12-4467 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de WAO-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die sinds 1993 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2010 een herbeoordeling ondergaan. De verzekeringsarts van het Uwv heeft beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van de diagnoses hernia en psoriasis. De appellant was het niet eens met de herziening van zijn uitkering, die per 17 februari 2011 was aangepast naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om de in de FML neergelegde beperkingen te betwisten. In hoger beroep heeft de appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat zijn rugklachten en sociaal-emotionele beperkingen onvoldoende zijn meegewogen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de FML adequaat heeft gemotiveerd en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medische aanwijzingen zijn dat de agressieve reacties van appellant voortkomen uit ziekte of gebrek. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4467 WAO
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
29 juni 2012, 11/1756 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Appellant en gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft vanaf 1993 in verschillende tijdvakken en op grond van wisselende arbeidsongeschiktheidspercentages een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar de klasse 80 tot 100%.
1.2. In 2010 heeft een herbeoordeling van de aanspraken van appellant op een WAO-uitkering plaatsgevonden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft, uitgaande van de diagnoses hernia en psoriasis, in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2010 beperkingen voor het fysieke functioneren neergelegd. Op basis van deze FML is arbeidskundig onderzoek verricht waarin is geconcludeerd dat sprake is van verlies aan verdiencapaciteit van 31,08%. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van
17 februari 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts nader onderzoek gedaan naar de gezondheidssituatie van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat hij zich kan vinden in de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. Hiertoe heeft deze arts overwogen dat bij appellant sprake is van een hernia maar niet van de diagnose reumatoïde atritis en dat in de FML voor de rugafwijkingen forse beperkingen zijn neergelegd. Hierbij is ook met de radiculaire problematiek in het been rekening gehouden. Verder is overwogen dat van de door appellant gestelde gebrekkige cognitieve mogelijkheden niet is gebleken en dat appellant, samenhangend met zijn detentieverleden, weliswaar prikkelbaar is, maar dat dat niet leidt tot een beperking voortkomend uit ziekte of gebrek.
1.4. Blijkens het rapport van 24 juni 2011 is de arbeidsongeschiktheidsberekening in bezwaar onverminderd gebaseerd op de functies verkoper groothandel (SBC-code 317012), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090). Het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 31,1%.
1.5. Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep reeds aangevoerde gronden in essentie herhaald. In verband met zijn rugklachten is hij niet in staat te bukken, te tillen of om een lange periode dezelfde houding aan te nemen. Het Uwv heeft volgens appellant te weinig rekening gehouden met zijn pijnklachten en met zijn sociaal-emotionele beperkingen ontstaan door zes jaar detentie. Appellant wordt snel agressief en dat levert gevaarlijke situaties op voor zowel hemzelf als voor zijn collega’s. Appellant heeft voorts gesteld dat hij in verband met de door hem gestelde meer ernstige beperkingen de geselecteerde functies niet kan vervullen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft de verzekeringsarts dossieronderzoek gedaan, appellant medisch onderzocht en nog informatie van de huisarts ingewonnen. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en de hoorzitting bijgewoond, waar ook appellant aanwezig was. In beroep heeft appellant medische informatie van zijn huisarts en van de behandelend anesthesioloog, neurofysioloog en van de neuroloog ingebracht over zijn rug- en nekklachten en de behandeling van zijn pijnklachten. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapporten van 17 februari 2012, 24 februari 2012 en van 11 april 2012 te kennen gegeven dat in de FML forse beperkingen voor de belastbaarheid van de rug zijn neergelegd, ook passend bij meer ernstige rug- en nekbeperkingen. Daarmee komt deze FML volgens de bezwaarverzekeringsarts voldoende tegemoet aan de klachten van appellant, ook aan de door de neuroloog in de brief van
15 maart 2012 beschreven tendinomyogene problematiek in nek en armen.
5.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij medische informatie van de behandelaars van appellant is betrokken, zorgvuldig is verricht en dat in de door appellant ingebrachte medische informatie noch anderszins aanleiding is gelegen om de in de FML van 8 december 2010 neergelegde beperkingen voor onjuist te houden. De bezwaarverzekeringsarts heeft deugdelijk gemotiveerd dat in de FML forse fysieke beperkingen zijn opgenomen die tegemoet komen aan de klachten van appellant, ook aan de klachten ten aanzien van zijn nek. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat in de FML beperkingen hadden moeten worden opgenomen in verband met de lage frustratiegrens en het agressief reageren van appellant door zijn detentieperiode. Er zijn immers geen medische aanwijzingen dat de oorzaken van de agressie liggen in ziekte of gebrek.
5.3.
Evenzeer terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat, uitgaande van de FML van 23 december 2010, de arbeidsdeskundigen deugdelijk hebben gemotiveerd dat de voor de arbeidsongeschiktheidsberekening geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
6.
Uit hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvR