ECLI:NL:CRVB:2013:2249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet gemeld verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 16 februari 2001 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet gemeld dat hij van 25 december 2011 tot en met 4 januari 2012 in Suriname verbleef. Dit leidde tot een opschorting van zijn bijstandsrecht door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat hij niet op een oproep was verschenen en niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd. Het college had appellant herhaaldelijk verzocht om op een gesprek te verschijnen en om bankafschriften in te leveren, maar hij had hieraan geen gehoor gegeven.
De Raad overwoog dat het college op basis van artikel 54 van de WWB het recht op bijstand kon opschorten en intrekken, omdat appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden. De Raad stelde vast dat appellant niet had aangetoond dat hij maatregelen had getroffen om zijn post te laten openen tijdens zijn afwezigheid in het buitenland. De beroepsgronden van appellant, dat de oproeptermijnen te kort waren en dat het college op de hoogte was van zijn verblijf in Suriname, werden verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om tijdig te reageren op verzoeken van de gemeente en om wijzigingen in hun situatie, zoals verblijf in het buitenland, te melden. De Raad oordeelde dat de gemeente correct had gehandeld door de bijstand op te schorten en in te trekken, gezien de omstandigheden van de zaak.