1.1. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2008, waarbij het Uwv geweigerd heeft hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering op 1 januari 2006, ongegrond verklaard.
1.2. Na vernietiging van het besluit van 24 september 2008 door de rechtbank bij uitspraak van 25 maart 2010, heeft het Uwv ter uitvoering van die uitspraak, bij besluit van 7 september 2010, het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2008 ongegrond verklaard en de weigering aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, gehandhaafd. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant zowel bij aanvang van de verzekering op 1 januari 2006 als ook per einde van de wettelijke wachttijd op 9 april 2008, gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en dat deze gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet met ten minste 35% is toegenomen.
1.3. Bij uitspraak van 28 juli 2011 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 7 september 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2008 ongegrond verklaard en geweigerd appellant een Wet WIA-uitkering toe te kennen. Uitgaande van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering is de mate van arbeidsongeschiktheid na afloop van de wettelijke wachttijd, ingaande 9 april 2008 op minder dan 35% vastgesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.2. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellant aansluitend aan de hoorzitting nog nader onderzocht. Daarbij heeft deze arts informatie van de anesthesioloog en de longarts opgevraagd en meegewogen in zijn beoordeling. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
11 januari 2012. De conclusies die de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de datum van aanvang van de verzekering, 1 januari 2006, en na afloop van de wettelijke wachttijd,
9 april 2008, heeft getrokken, zijn voldoende inzichtelijk. Appellants standpunt dat hij meer beperkt is dan aangenomen, is niet onderbouwd met nadere medische gegevens. Verder heeft de rechtbank overwogen dat dat afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Omdat eerst in beroep bij rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 12 september 2012 voldoende gemotiveerd is dat de functie van inpakster koekjes appellants belastbaarheid niet overschrijdt, heeft de rechtbank aanleiding gevonden het beroep van appellant gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.