ECLI:NL:CRVB:2013:2213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- R.E. Bakker
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd en hersteldverklaring
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die sinds 13 december 2004 arbeidsongeschikt was door depressieve klachten en knieproblemen, had in 2006 een hersteldverklaring ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellante de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had vervuld, omdat zij per 21 juni 2006 hersteld was verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet correct had gehandeld door de hersteldverklaring van 19 juni 2006 als doorslaggevend te beschouwen zonder een zelfstandige verzekeringsgeneeskundige beoordeling te maken. De Raad benadrukte dat aan het ontbreken van ziekengeld geen zelfstandige betekenis moet worden toegekend bij de beoordeling van de wachttijd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die erop wezen dat appellante in de vier weken na 21 juni 2006 opnieuw arbeidsongeschikt was geworden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toepassing van de wachttijd in het kader van de WIA. De Raad benadrukte dat het essentieel is om alle beschikbare medische gegevens te overwegen en dat de hersteldverklaring niet automatisch betekent dat de wachttijd is vervuld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter, en de leden R.E. Bakker en K. Wentholt, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli.