In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening aan appellante, die sinds 6 maart 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande ouders. Het college van burgemeester en wethouders van Lelystad heeft de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat werd gesteld dat appellante samenwoont met haar echtgenoot, met wie zij op dat moment nog gehuwd was, en niet duurzaam gescheiden leefde.
De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de sociale recherche een onderzoek heeft ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, na een melding dat appellante samenwoonde met haar echtgenoot. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, observaties en verhoren van betrokkenen. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante en haar echtgenoot in de periode van 6 maart 2008 tot en met 31 mei 2010 als een gezin moesten worden beschouwd, waardoor appellante niet recht had op bijstand naar de norm voor alleenstaande ouders.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij en haar echtgenoot al jarenlang gescheiden wonen en dat zij financieel zelfstandig is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van appellante en haar echtgenoot niet voldoende zijn om aan te tonen dat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De verklaringen van buren en andere getuigen gaven een consistent beeld van de situatie, wat leidde tot de conclusie dat appellante en haar echtgenoot niet als duurzaam gescheiden konden worden beschouwd. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.