ECLI:NL:CRVB:2013:2145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de heer K., wat inhoudt dat zij samenwoonden en wederzijdse zorg voor elkaar droegen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en K. gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding voldeed. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er ook aan het tweede criterium, de wederzijdse zorg, was voldaan. Dit bleek uit de onderzoeksbevindingen van het team fraudecontrole, die aantoonden dat appellante en K. financieel met elkaar verweven waren en dat de bijdrage van appellante aan de kosten van de huishouding niet als een reële vergoeding kon worden beschouwd. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een kostgangersrelatie of van twee zelfstandige huishoudens. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.