ECLI:NL:CRVB:2013:2133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die samen drie kinderen hebben en in dezelfde woning verblijven. Appellante ontving vanaf 13 januari 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor alleenstaande ouders. De gemeente Breda heeft na een huisbezoek en observaties vastgesteld dat appellanten een gezamenlijke huishouding voeren, wat leidt tot de conclusie dat appellante geen recht had op bijstand als alleenstaande ouder. De commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda heeft op 16 mei 2011 de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat resulteerde in een bedrag van € 86.190,32. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de commissie verklaarde deze ongegrond. De rechtbank Breda heeft de beroepen tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellanten in de relevante periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad oordeelde dat de commissie aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat betekent dat appellante niet recht had op bijstand voor alleenstaande ouders. De Raad benadrukte dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, niet relevant zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand terecht was. De uitspraak werd gedaan op 22 oktober 2013.