ECLI:NL:CRVB:2013:2127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
12-1663 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens weigering medewerking aan trajectplan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de bijstand van appellante met 100% gedurende een maand. De verlaging was opgelegd omdat appellante weigerde een trajectplan te ondertekenen dat haar was aangeboden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand en had eerder deelgenomen aan een participatietraject, maar weigerde het nieuwe trajectplan te ondertekenen, ondanks dat zij eerder had meegewerkt aan andere trajecten. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage had de bijstand verlaagd op grond van de verordening, omdat appellante geen medewerking had verleend aan de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet met medische stukken kon aantonen dat zij niet in staat was om de aangeboden taalcursus te volgen. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de verminderde mate van verwijtbaarheid van appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van het college herroepen, waarbij de maatregel werd gematigd tot 30% gedurende een maand. De Raad oordeelde dat de verlaging van de bijstand met 30% in overeenstemming was met de ernst van de gedraging en de omstandigheden van appellante.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de kosten van appellante, die zijn begroot op € 2.832,- voor verleende rechtsbijstand, en het college moet het griffierecht van in totaal € 156,- vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

12/1663 WWB
Datum uitspraak: 22 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 maart 2012, 11/8796 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te ’[woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Plokker, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. Voor appellante is verschenen mr. Plokker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In verband met haar beperkte belastbaarheid en grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft appellante van 30 april 2008 tot en met 31 oktober 2009 deelgenomen aan een participatietraject. Vanaf februari 2009 verricht appellante vrijwilligerswerk op een basisschool. Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het college appellante vanwege persoonlijke omstandigheden ontheven van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Zij diende zich nog steeds te houden aan onder meer de verplichting zo goed mogelijk gebruik te maken van aangeboden voorzieningen die zijn gericht op werk. In september 2010 is appellante met toestemming van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente ‘[woonplaats]begonnen met een taalcursus bij de stichting Sabr. In juni 2011 heeft zij het eerste certificaat behaald, waarna zij is begonnen met een vervolgcursus bij stichting Sabr. Op 3 augustus 2011 heeft appellante, op uitnodiging van het college, deelgenomen aan de Workshop Taal (workshop) van het Taalplein. Omdat zij niet was geslaagd voor de taaltoets, is appellante aansluitend in een intakegesprek een taaltraject in de vorm van een taalcursus bij Capabel Taal aangeboden. Appellante weigerde echter het trajectplan te ondertekenen omdat zij een ontheffing heeft en vrijwilligerswerk verricht.
1.3.
Bij besluit van 4 augustus 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2011 (bestreden besluit), heeft het college bij wijze van sanctie de bijstand van appellante vanaf 1 september 2011 met 100% gedurende een maand verlaagd op de grond dat appellante door te weigeren het voor haar opgestelde trajectplan te ondertekenen, geen medewerking heeft verleend aan een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gedraging die aan de opgelegde maatregel ten grondslag ligt, op grond van de Maatregelenverordening Inkomensvoorzieningen (verordening) moet worden gekwalificeerd als een gedraging van de tweede categorie die leidt tot een verlaging van 100% gedurende een maand. Het geschil spitst zich toe op de vraag in hoeverre het college in de door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden aanleiding had moeten zien om van het opleggen van een maatregel af te zien, dan wel de maatregel te matigen.
4.2.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het college had moeten afzien van het opleggen van een maatregel omdat de door het college aangeboden taalcursus, gelet op haar medische beperkingen, voor haar niet passend is.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante niet met medische stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij in verband met haar medische beperkingen niet in staat was de aangeboden taalcursus te volgen. De door appellante overgelegde brief van 12 augustus 2011 waarin zij door haar huisarts in verband met de diagnose sarcoidose en toenemende klachten van vermoeidheid voor controle wordt verwezen naar een longspecialist, is daarvoor niet voldoende. Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat de door het college aangeboden taalcursus wat belastbaarheid betreft zwaarder was dan de taalcursus die zij al bij stichting Sabr volgde. Voor het college hoefde er daarom geen aanleiding te bestaan om met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de verordening van het opleggen van een maatregel af te zien.
4.4.
Appellante heeft in de tweede plaats aangevoerd dat het college bij het opleggen van de maatregel geen maatwerk heeft geleverd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij min of meer werd overvallen door de mededeling dat zij van de ene op de andere dag een andere taalcursus moest gaan volgen. Appellante acht het onbegrijpelijk dat haar gemotiveerde en onderbouwde weigering gelijk wordt gesteld met die van een uitkeringsgerechtigde die in het geheel niet wil meewerken en daarvoor geen reden geeft. Ten onrechte heeft het college niet meegewogen dat appellante altijd aan een traject heeft meegewerkt en dat zij met toestemming van het college een taalcursus bij stichting Sabr volgde.
4.5.
Appellante is volgens de ‘Werkinstructie toeleiding naar inburgering/ taaltrajecten’ (werkinstructie) uitgenodigd voor de workshop. In de werkinstructie staat vermeld dat klanten met een lopende WWB uitkering, die niet in Nederland zijn geboren, ouder zijn dan 27 jaar, niet in een traject bij Startbaan zitten en wel een arbeidsplicht hebben, worden uitgenodigd voor de workshop. De workshop houdt in dat, na een woord van welkom en een uitleg in het Nederlands, een korte taaltoets volgt die meteen wordt nagekeken. Uit de uitslag van de toets volgt of een klant moet inburgeren of niet. Aansluitend op de workshop vindt voor die klanten die moeten inburgeren een intakegesprek plaats. Vrijwillige inburgeraars moeten een overeenkomst tekenen. Als een klant de overeenkomst niet wilt tekenen, volgt meteen een hoor/wederhoor gesprek.
4.6.
Het college heeft ter zitting niet weersproken dat appellante is uitgenodigd voor de workshop zonder een nadere toelichting over het doel daarvan en over de gevolgen van weigering tot deelname daaraan. Gelet hierop hoefde appellante er niet op bedacht te zijn dat haar, afhankelijk van de uitslag van de taaltoets, aansluitend een taalcursus zou worden aangeboden en dat zij een maatregel kon verwachten als zij weigerde daaraan mee te werken. Mede in aanmerking genomen dat appellante eerder wel steeds heeft meegewerkt aan door het college aangeboden trajecten, kan appellante daarom niet ten volle worden aangerekend dat zij aansluitend aan de taaltoets om de door haar opgegeven redenen de overeenkomst tot het volgen van een inburgeringscursus niet direct heeft ondertekend. Met de verminderde mate van verwijtbaarheid van appellante had het college ingevolge artikel 2, tweede lid, van de verordening rekening moeten houden.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het college appellante ten onrechte voor de verweten gedraging een standaardmaatregel van 100% heeft opgelegd, zodat de tweede beroepsgrond van appellante als verwoord in 4.4 slaagt. Gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. De Raad ziet voorts, mede met het oog op een finale beslechting van het geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 4 augustus 2011 te herroepen en de maatregel te matigen tot 30% gedurende een maand. De Raad acht de verlaging van de bijstand met 30% over de gehele maand september 2011 in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate waarin appellante de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin zij ten tijde in geding verkeerde.
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 944,- in bezwaar, € 944,- in beroep en € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 november 2011;
- herroept het besluit van 4 augustus 2011 in zoverre dat de bijstand van appellante met
ingang van 1 september 2011 voor de duur van een maand wordt verlaagd met 30%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 november 2011;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.832,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.C.R. Schut en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin

HD