ECLI:NL:CRVB:2013:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
11-7014 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WAO-uitkering en hoogte van het dagloon

In deze zaak heeft appellante, na een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een WAO-uitkering, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 8 januari 2009 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht op een uitkering had. Echter, bij besluit van 4 juni 2012 heeft het Uwv dit besluit ingetrokken en vastgesteld dat appellante met ingang van 8 januari 2009 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het geschil in hoger beroep betreft de hoogte van het dagloon, dat door appellante betwist wordt. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de hoogte van het dagloon correct heeft vastgesteld op basis van het uurloon van appellante op de relevante datum. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.593,78 bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.

Uitspraak

11.7014 WAO, 13/500 WAO

Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
26 oktober 2011, 11/2549 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 4 juni 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft gereageerd op de nieuwe beslissing op bezwaar.
Desgevraagd heeft het Uwv schriftelijke inlichtingen gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 8 januari 2010 met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 22 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WAO-uitkering is ontstaan omdat zij met ingang van 8 januari 2009 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
8 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 november 2010 alsnog gegrond verklaard, dit besluit ingetrokken en vastgesteld dat appellante met ingang van 8 januari 2009 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierbij is uitgegaan van een maatmanuurloon van € 10,55 op 8 januari 2009 en een dagloon van € 30,98.
4.
In hoger beroep heeft appellante, na kennisname van het besluit van 4 juni 2012, te kennen gegeven haar gronden over de medische grondslag niet langer te handhaven. Het hoger beroep heeft zij beperkt tot de hoogte van het uurloon dat aan de berekening van het dagloon ten grondslag is gelegd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het besluit van 4 juni 2012 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.
Nu appellante met het besluit van 4 juni 2012 alsnog recht heeft gekregen op een
WAO-uitkering, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van
8 februari 2011 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
5.3.
De Raad komt vervolgens toe aan de beoordeling van het beroep tegen het besluit van
4 juni 2012. Het geschilpunt betreft nog uitsluitend de vraag of de hoogte van het dagloon juist is vastgesteld.
5.4.
Volgens appellante dient te worden uitgegaan van een uurloon van € 10,99 bij het vaststellen van het dagloon. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een arbeidskundig rapport van 1 juni 2011.
5.5.
Het in dit rapport genoemde bedrag van € 10,99 betreft echter het geïndexeerde maatmanuurloon van appellante in november 2010, terwijl in deze procedure ter beoordeling voorligt het dagloon op 8 januari 2009. Bij de vaststelling hiervan dient dan ook te worden uitgegaan van het geïndexeerde uurloon van appellante op 8 januari 2009. Het standpunt van appellante kan daarom niet worden gevolgd.
5.6.
Uit het rapport van 1 juni 2011 blijkt wel dat het geïndexeerde uurloon van appellante op 8 januari 2009 niet € 10,55 bedraagt, zoals vermeld in het besluit van 4 juni 2012, maar
€ 10,74. Het Uwv heeft daarom nieuwe berekeningen laten uitvoeren. Dit heeft echter niet geleid tot een hoger dagloon dan waarvan is uitgegaan in het besluit van 4 juni 2012. Nu appellante hierdoor niet tekort is gedaan, heeft het Uwv vastgehouden aan de hoogte van het dagloon in het besluit van 4 juni 2012. Tegen deze nieuwe berekeningen heeft appellante geen gronden meer aangevoerd.
5.7.
Uit 5.3 tot en met 5.6 volgt dat het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 geen doel treft. Het beroep tegen dit besluit zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op grond waarvan kan worden afgeweken van de vaststelling van de kosten als bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, is niet gebleken. De kosten worden begroot op € 1.180,- in beroep en op € 1.180,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op
€ 52,- aan reiskosten. Ook de aan de gemachtigde van appellante in rekening gebrachte kosten van het rapport van de behandelend longarts van € 126,72 en van de informatie van de behandelend neuroloog van € 55,06 komen voor vergoeding in aanmerking. In totaal is te vergoeden € 2.593,78.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 februari 2011;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag
van € 2.593,78;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi

CVG