ECLI:NL:CRVB:2013:2070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
11-5047 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget na onjuiste verantwoording

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor huishoudelijke hulp, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer eiste dat zij een bedrag van € 301,70 terugbetaalde. Dit bedrag was het gevolg van een onjuiste verantwoording van de uitgaven van het pgb. Appellante stelde dat de Wmo Verordening Zoetermeer duidelijk voorschrijft dat een afrekening pas na afloop van de pgb-periode moet plaatsvinden. De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte het pgb tussentijds heeft afgerekend, aangezien de afrekening pas na 13 september 2010 had moeten plaatsvinden. De Raad oordeelde dat de beroepsgrond van appellante slaagde, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van correcte verantwoording en de naleving van de geldende regelgeving omtrent pgb's.

Uitspraak

11/5047 WMO
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
20 juli 2011, 10/5817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam schoonzoon], schoonzoon, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellante is vertegenwoordigd door [naam schoonzoon] Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Het college heeft op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij besluit van 17 september 2009 aan appellante voor huishoudelijke hulp een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor de periode van 14 september 2009 tot en met 13 september 2010. De hoogte van het pgb heeft het college vastgesteld op
€ 256,80 per vier weken.
1.2.
Op 5 januari 2010 heeft het college aan appellante gevraagd om een verantwoording van haar uitgaven van het pgb, aan welk verzoek appellante heeft voldaan.
1.3.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 19 maart 2010 aan appellante meegedeeld dat zij € 301,70 moet terugbetalen, omdat zij van het budget van € 1.027,20 maar € 725,50 heeft verantwoord. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.4.
Het college heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 13 juli 2010 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat weliswaar op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Wmo Verordening Zoetermeer (Verordening) na afloop van de periode waarop het pgb van toepassing is de nota’s van de verleende zorg moeten worden verstrekt, maar dat deze bepaling niet uitsluit dat het pgb tussentijds door het college wordt afgerekend. De handelwijze van het college om pgb’s per kalenderjaar af te rekenen heeft de rechtbank niet onaanvaardbaar geoordeeld.
3.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat artikel 6 van de Verordening duidelijk is, namelijk dat een afrekening moet plaatsvinden na afloop van de pgb-periode. Omdat het toekenningsbesluit loopt tot 13 september 2010 moest er dus niet al een afrekening na ommekomst van het jaar 2009 plaatsvinden. Appellante heeft erop gewezen dat een latere afrekening ook meer realistisch is, omdat het enige tijd duurt voordat na een toekenningsbesluit de hulp ook daadwerkelijk start.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In artikel 6, vijfde lid, van de Verordening is neergelegd dat de budgethouder na afloop van de periode waarop het pgb van toepassing is aan het college - kort
gezegd - verantwoording aflegt. Daarna beoordeelt het college volgens artikel 6, zesde lid, van de Verordening of er aanleiding bestaat om het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.
4.2.
De bepalingen van artikel 6, vijfde en zesde lid, van de Verordening zijn duidelijk en houden voor het onderhavige geval in dat het college eerst naar aanleiding van een verantwoording na 13 september 2010 beoordeelt of het pgb van appellante (gedeeltelijk) wordt teruggevorderd. Dat houdt in dat de beroepsgrond van appellante slaagt.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou moeten doen vernietigt de Raad het bestreden besluit van 13 juli 2010 en herroept hij het besluit van 19 maart 2010.
5.
Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding vanwege gemaakte reiskosten. Deze kosten bedragen € 16,80.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 juli 2010;
- herroept het besluit van 19 maart 2010;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 16,80;
- bepaalt dat het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC