ECLI:NL:CRVB:2013:2018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
12-1252 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op basis van onroerende goederen in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard / Vijfheerenlanden. De intrekking vond plaats op 8 december 2010, met als reden dat appellanten beschikten of konden beschikken over onroerende goederen in Turkije, waarvan zij geen melding hadden gemaakt. Appellanten dienden op 27 december 2010 een nieuwe aanvraag voor bijstand in, maar deze werd op 21 februari 2011 afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellanten niet met objectieve gegevens hadden aangetoond dat er sprake was van relevante wijzigingen in hun omstandigheden die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om te bewijzen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor bijstand, vooral wanneer eerdere bijstand is ingetrokken. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht had afgewezen en dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan op 8 oktober 2013 door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter C. van Viegen en de leden P.W. van Straalen en J.M.A. van der Kolk-Severijns, in aanwezigheid van griffier J.T.P. Pot. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1252 WWB, 12/1253 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 31 januari 2012, 11/947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard / Vijfheerenlanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. D. Gürses, advocaat, zich voor appellanten gesteld en een nader stuk ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 12/1254 WWB, 12/1255 WWB, 12/1291 WWB en 12/1292 WWB, plaatsgevonden op 16 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Voor appellante is mr. Gürses verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Mik. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 11 juni 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 8 december 2010 heeft het dagelijks bestuur onder meer de bijstand van appellanten met ingang van 1 november 2010 ingetrokken. De intrekking berust op het standpunt van het dagelijks bestuur dat appellanten beschikten of konden beschikken over onroerende goederen in Turkije, waarvan zij aan het dagelijks bestuur geen mededeling hadden gedaan. Bij uitspraak van heden (zaken 12/1291 WWB en 12/1292 WWB), voor zover in dit geding van belang, is de Raad tot het oordeel gekomen dat deze intrekking van de bijstand stand kan houden.
1.2.
Op 27 december 2010 hebben appellanten zich bij het UWV gemeld om bijstand aan te vragen. De aanvraag is op 14 januari 2011 ingediend. Onder verwijzing naar zijn besluit van
8 december 2010 tot intrekking van de bijstand, heeft het dagelijks bestuur appellanten bij brief van 26 januari 2011 in de gelegenheid gesteld onder overlegging van schriftelijke bewijzen aan te tonen dat sprake is van nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden. Appellant heeft in reactie daarop het aanvullend bezwaarschrift van 13 januari 2011, gericht tegen het besluit van 8 december 2010, en enkele in de Turkse taal gestelde stukken aan de Regionale Sociale Dienst gezonden.
1.3.
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van 14 januari 2011, onder verwijzing naar het besluit van 8 december 2010, afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.4.
Bij besluit van 24 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier ter beoordeling staande periode loopt van 27 december 2010 (datum melding) tot 21 februari 2011, de datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag.
4.2.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
In het - in het kader van de nieuwe aanvraag overgelegde - aanvullende bezwaarschrift tegen het besluit van 8 december 2010 hebben appellanten toegelicht waarom de hier van belang zijnde onroerende goederen in Turkije op 30 juni 2009 op naam van appellant zijn gesteld en hebben zij bepleit dat de waarde van deze goederen slechts voor een deel tot het vermogen van appellant kon worden gerekend. Daarmee hebben appellanten echter niet met objectieve gegevens aangetoond dat sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld onder 4.2.
4.4.
De stelling van appellanten dat het besluit van het dagelijks bestuur tot terugvordering van de bijstand van appellanten over de periode van 11 juni 2007 tot en met 30 september 2010 als een relevante wijziging van omstandigheden kan worden gezien, treft geen doel, reeds omdat het terugvorderingsbesluit op 21 februari 2011 nog niet was genomen.
4.5.
Evenals de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat het dagelijks bestuur de aanvraag van 14 januari 2011 terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot

HD