ECLI:NL:CRVB:2013:2017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
12-1254 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering door het dagelijks bestuur wegens onroerende goederen in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsuitkeringen aan appellanten door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard / Vijfheerenlanden. De intrekking is gebaseerd op het standpunt dat appellanten beschikten of konden beschikken over onroerende goederen in Turkije, waarvan zij geen melding hadden gemaakt aan het dagelijks bestuur. De uitbetaling van de bijstand is geblokkeerd vanaf 1 oktober 2010 en de bijstand is met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 11 juni 2007. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat neerkomt op een bedrag van € 37.809,99.

Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de terugvordering onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen heeft. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de intrekking van de bijstand in stand blijft, en dat het dagelijks bestuur bevoegd is om de kosten van bijstand terug te vorderen. De Raad wijst erop dat appellanten de bescherming van de regels over de beslagvrije voet kunnen inroepen, en dat de door hen aangevoerde problemen in de familiesfeer niet voldoende zijn om van terugvordering af te zien.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en P.W. van Straalen en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.

Uitspraak

12/1254 WWB, 12/1255 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 31 januari 2012, 11/904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard / Vijfheerenlanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. D. Gürses, advocaat, zich voor appellanten gesteld en een nader stuk ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 12/1252 WWB, 12/1253 WWB, 12/1291 WWB en 12/1292 WWB, plaatsgevonden op 16 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. Voor appellante is mr. Gürses verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Mik. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 11 juni 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur heeft de uitbetaling van de bijstand aan appellanten geblokkeerd met ingang van 1 oktober 2010 en de bijstand vanaf 11 juni 2007 ingetrokken. De intrekking berust op het standpunt van het dagelijks bestuur dat appellanten beschikten of konden beschikken over onroerende goederen in Turkije, waarvan zij aan het dagelijks bestuur geen mededeling hadden gedaan. Bij uitspraak van heden (zaken 12/1291 WWB en 12/1292 WWB), voor zover in dit geding van belang, is de Raad tot het oordeel gekomen dat die intrekking stand kan houden.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur de over de periode van 11 juni 2007 tot en met 30 september 2010 ten behoeve van appellanten gemaakte kosten van bijstand van hen teruggevorderd tot een bedrag van € 37.809,99.
1.3.
Bij besluit van 1 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu de intrekking van de bijstand in stand blijft, is het dagelijks bestuur bevoegd de over de hier aan de orde zijnde periode gemaakte kosten van bijstand geheel van appellanten terug te vorderen. Het dagelijks bestuur voert het beleid dat in beginsel steeds, behoudens dringende redenen, tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand wordt overgegaan.
4.2.
Appellanten hebben in de eerste plaats aangevoerd dat de terugvordering zodanige financieel en sociaal onaanvaardbare gevolgen met zich brengt dat (geheel) van gebruikmaking van de bevoegdheid tot terugvordering dient te worden afgezien. Deze beroepsgrond treft geen doel. Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Op de bijstandsuitkering die appellanten thans weer ontvangen wordt een bedrag ter aflossing van het teruggevorderde bedrag ingehouden. In dat kader hebben appellanten als schuldenaars de bescherming, of kunnen zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De door appellanten ter zitting naar voren gebrachte problemen in de familiesfeer, verband houdend met de gestelde invorderingsmaatregelen in Turkije, zijn onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van zodanige sociaal onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering dat dit een dringende reden oplevert om van terugvordering af te zien.
4.3.
Appellanten hebben verder naar voren gebracht dat volledige terugvordering in dit geval een redelijke beleidstoepassing te buiten gaat. Voor zover appellanten deze beroepsgrond hebben onderbouwd met de stelling dat zij hebben aangetoond nimmer te hebben beschikt dan wel te hebben kunnen beschikken over vermogen dat hoger was dan het vrij te laten vermogen en dat het fraudeonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, gaat de Raad daaraan voorbij. Deze beroepsgrond richt zich immers tegen de intrekking van de bijstand, die in de onder 1.1 bedoelde uitspraak is beoordeeld. Anders dan appellanten voorts hebben aangevoerd, was het dagelijks bestuur in dit geval, waarin - zoals volgt uit de zojuist genoemde uitspraak - sprake was van een forse overschrijding van de grens van het vrij te laten vermogen en van een ernstige schending van de inlichtingenverplichting, niet gehouden een theoretische berekening te maken aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld over welke periode appellanten wel dan wel geen recht op bijstand zouden hebben gehad. Daarbij laat de Raad nog in het midden of er wel voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn voor de uitvoering van de door appellanten bedoelde berekening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot

HD