ECLI:NL:CRVB:2013:1983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-5175 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van boetes opgelegd door het College voor zorgverzekeringen wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die geen zorgverzekering had afgesloten, ontving van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) een boete. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in strijd is met internationaal vastgestelde mensenrechten en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij niet bevoegd was om de Zvw te toetsen op internationale rechtsgeldigheid. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard en de onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zvw verworpen.

De Raad heeft de feiten vastgesteld, waaronder de communicatie van Cvz aan de appellant over de verplichting tot het afsluiten van een zorgverzekering en de daaropvolgende boetes. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank een juist toetsingskader heeft gegeven en dat de appellant niet heeft onderbouwd op basis van welke internationaal verbindende bepalingen de conclusie van de rechtbank onjuist zou zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van de appellant geen doel treffen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en M.I. 't Hooft als leden, in aanwezigheid van G.J. van Gendt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.

Uitspraak

12/5175 ZVW
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
5 september 2012, 12/1206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Cvz heeft in een brief van 4 april 2011 aan appellant meegedeeld dat hij een zorgverzekering moet afsluiten en dat Cvz hem een boete oplegt als hij zich niet over drie maanden heeft verzekerd.
1.2.
Cvz heeft bij besluit van 4 augustus 2011 aan appellant een boete van € 343,73 opgelegd omdat hij op 4 juli 2011 nog geen zorgverzekering had afgesloten. Bij besluit van
22 november 2011 heeft Cvz een tweede boete van € 343,73 opgelegd, omdat appellant op
4 november 2011 nog steeds geen verzekering had afgesloten. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft Cvz het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartegen heeft appellant beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellants beroep op onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verworpen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Zvw in strijd is met internationaal vastgestelde mensenrechten. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij niet bevoegd was om de Zvw te toetsen op internationale rechtsgeldigheid. Appellant heeft benadrukt dat hij met zijn (hoger) beroep vooral de vraag wil opwerpen of de Zvw rechtvaardig en rechtsgeldig is. Deze wet legaliseert namelijk kartelvorming rond medicijnenzorg, waardoor gezondheidsbevorderende benaderingen worden onderdrukt. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat iedere Nederlander het recht heeft om de eigen gezondheid op eenzelfde manier te financieren als bijvoorbeeld de Duitsers en de Zwitsers.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zij de beroepsgronden van appellant zo heeft begrepen dat hij een beroep doet op de onverbindendheid van artikel 2, eerste lid, van de Zvw. Daarin staat dat degene die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege is verzekerd, verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Zvw een wet in formele zin is en dat het de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij staat om formele wetgeving te toetsen op haar grondwetttigheid of om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechter een wet in formele zin alleen buiten toepassing kan verklaren als en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met het Unierecht of met een ieder verbindende bepaling van een verdrag. Tot die conclusie is de rechtbank echter niet gekomen.
4.2.
De rechtbank heeft hiermee een juist toetsingskader gegeven. Anders dan appellant stelt heeft de rechtbank niet overwogen dat zij niet bevoegd was om de Zvw te toetsen op internationale rechtsgeldigheid. Appellant heeft in hoger beroep niet onderbouwd aangevoerd op grond van welke ieder verbindende bepalingen van internationaal recht de conclusie van de rechtbank onjuist is.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen treffen ook de andere beroepsgronden geen doel.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en M.I.’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

HD