ECLI:NL:CRVB:2013:1949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
12-3075 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van onderhoudseisen en ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die kinderbijslag had aangevraagd voor zijn twee kinderen die bij zijn echtgenote in Polen wonen. De aanvraag was eerder afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het feit dat appellant niet op een eenvoudige controleerbare wijze had aangetoond in voldoende mate bij te dragen aan het onderhoud van zijn kinderen. De rechtbank had het bestreden besluit van de Svb vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat de Svb de afwijzing van de kinderbijslag handhaafde.

De Raad heeft in hoger beroep beoordeeld of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Svb had gesteld dat appellant feitelijk in Polen woonde en daarom geen ingezetene van Nederland was, en dat hij niet voldeed aan de onderhoudseis. De Raad oordeelde dat er onvoldoende gegevens waren om vast te stellen dat appellant geen ingezetene was, maar dat hij niet had aangetoond dat hij in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. De Raad benadrukte dat appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze had moeten aantonen dat hij aan de onderhoudsbijdrage voldeed, bijvoorbeeld door middel van bankoverschrijvingen.

De Raad concludeerde dat de ingediende bewijsstukken, zoals pinopnames en bonnen van goederen, niet voldeden aan de vereisten. Appellant had niet aangetoond dat hij de onderhoudsbijdrage had geleverd, en de Raad kon hem niet volgen in zijn stelling dat de Svb onduidelijke informatie had verstrekt over zijn verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3075 AKW
Datum uitspraak: 4 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 mei 2012, 11/816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Ris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Ris nadere stukken ingediend bij brief van 26 juli 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ris. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.
Met een aanvraag van 22 juni 2010 heeft appellant kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn twee kinderen, die wonen bij zijn echtgenote in Polen. De afwijzing van de aanvraag is gehandhaafd in de beslissing op bezwaar (bestreden besluit) van 11 mei 2011.
2.
De rechtbank heeft weliswaar het bestreden besluit vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten. Zij heeft tevens een veroordeling tot vergoeding van proceskosten en griffierecht uitgesproken. De vernietiging van het bestreden besluit is gebaseerd op het gegeven dat de Svb pas in beroep een juiste motivering heeft gegeven voor het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en dus of appellant recht heeft op kinderbijslag van het derde kwartaal van 2010 tot en met het eerste kwartaal van 2011.
3.2.
Aan de afwijzing van de aanvraag is door de Svb ten grondslag gelegd dat appellant geacht werd feitelijk bij zijn gezin in Polen te wonen op de peildata in geding en dus geen ingezetene van Nederland te zijn, alsmede dat appellant over de kwartalen in geding niet aan de onderhoudseis heeft voldaan.
3.3.
Met betrekking tot het ingezetenschap overweegt de Raad dat er onvoldoende gegevens aanwezig zijn om vast te kunnen stellen dat appellant gedurende de kwartalen in geding geen ingezetene was. Van belang is onder andere dat appellant in Nederland is geboren, de Nederlandse nationaliteit heeft en hier heeft gewoond tot hij in april 2009 met zijn vrouw en kinderen naar Polen is gegaan. Onduidelijk is wanneer hij weer naar Nederland is gekomen en hoe vaak en hoe lang hij in Polen, dan wel Nederland heeft verbleven. Sinds december 2009 heeft appellant een Wajong-uitkering van het Uwv. De Svb neemt aan dat appellant in ieder geval sinds mei 2010 weer in Nederland verblijft.
3.4.1.
Wat betreft de onderhoudseis is de Raad van oordeel dat appellant niet op een eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond in voldoende mate te hebben bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen.
3.4.2.
Artikel 7, eerste lid, van de AKW bepaalt dat een verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een eigen kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Ten aanzien van laatstgenoemde voorwaarde is in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag van 21 september 1995 (Stb. 1995, 451; Besluit), kort samengevat, bepaald dat een verzekerde die een kind dat niet tot zijn huishouden maar wel tot het huishouden van een ander behoort, in belangrijke mate onderhoudt, indien het inkomen van het kind minder bedraagt dan bepaalde in het Besluit nader vastgestelde bedragen en de verzekerde een bijdrage in het onderhoud levert van ten minste de in het Besluit nader vastgestelde bedragen.
3.4.3.
Gedurende de in geschil zijnde kwartalen waren de kinderen jonger dan 18 jaar en behoorden zij in ieder geval tot het huishouden van appellants echtgenote in Polen. Dit betekent dat appellant slechts aanspraak heeft op kinderbijslag voor zijn twee kinderen als hij gedurende de in geschil zijnde kwartalen heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van het kind of diens verzorger - aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
3.4.4.
Niet in geschil is dat appellant niet via een bankoverschrijving geld heeft overgemaakt naar zijn echtgenote. De overgelegde bewijsstukken voldoen niet aan de hiervoor vermelde criteria. De ingediende bewijsstukken voor het hebben voldaan aan de onderhoudsbijdrage betreffen met name pinopnames in Polen en bonnen van gekochte goederen in Polen. Niet duidelijk is wie de pinopnames heeft gedaan en, voor zover dat al een rol zou kunnen spelen, wie de goederen heeft betaald en voor wie deze bestemd waren.
3.4.5.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de Svb hem onduidelijke informatie heeft verstrekt over zijn verplichtingen om te voldoen aan de onderhoudseis. Indien het voor appellant onduidelijk was hoe hij de onderhoudsbijdrage op eenvoudig controleerbare wijze kon aantonen, had het op zijn weg gelegen, eventueel met hulp van derden, hierover contact op te nemen met de Svb.
3.5.
Nu appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis, heeft de Svb terecht kinderbijslag geweigerd voor de kwartalen in geding.
3.6.
Uit 3.4.1 tot en met 3.4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden voor zover aangevochten.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.J. Dekker

QH