ECLI:NL:CRVB:2013:1937
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand na schenking erfdeel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een erfdeel geschonken gekregen van zijn moeder. Het college van burgemeester en wethouders van Rheden heeft de bijstand van de appellant teruggevorderd, omdat hij over het erfdeel kon beschikken. De appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand, maar heeft wel hoger beroep ingesteld tegen de terugvordering.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant vanaf 12 december 1994 bijstand ontving en dat het college bevoegd was om de bijstand terug te vorderen over de periode van 1 april 1999 tot en met 23 mei 2004, tot een bedrag van € 63.416,82. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet langer over het erfdeel kon beschikken, omdat hij een groot deel daarvan had belegd in een gefailleerd beleggingsfonds. Hij stelde dat het college had moeten wachten met de terugvordering totdat hij weer over middelen zou beschikken.
De Raad oordeelde dat de financiële problemen van de appellant geen dringende reden vormden om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de appellant als schuldenaar bescherming geniet onder de regels inzake de beslagvrije voet. De door de appellant aangevoerde omstandigheden werden niet als bijzondere redenen gezien om het terugvorderingsbeleid van het college te wijzigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van de appellant af.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter, en de leden W.F. Claessens en A.M. Overbeeke. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.