ECLI:NL:CRVB:2013:1933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsverlening en terugvordering kosten bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking van bijstandsverlening aan appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de terugvordering van gemaakte kosten. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar naar aanleiding van een melding dat zij samenwoonde met appellant, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 13.603,80.
Appellanten voerden aan dat hun verklaringen tijdens het huisbezoek onder druk zijn afgelegd en dat zij niet correct geïnformeerd waren over het doel van het huisbezoek, waardoor deze verklaringen als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing zouden moeten blijven. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende grond was voor het huisbezoek en dat de verklaringen niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat appellanten in de te beoordelen periode zorg voor elkaar hebben geboden, wat de conclusie van een gezamenlijke huishouding ondersteunt.
De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van wederzijdse zorg in de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de gevolgen van het ontbreken van 'informed consent' tijdens huisbezoeken.