ECLI:NL:CRVB:2013:1922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
12-4985 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na herbeoordeling geschiktheid voor werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 19 maart 2011, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn werk. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat appellant niet als arbeidsongeschikt kon worden beschouwd. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat er sprake was van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld. Hij overhandigde een rapport van Instituut Psychosofia ter ondersteuning van zijn stellingen. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts op verantwoorde wijze had geconcludeerd dat appellant in staat was om te werken. De Raad verwierp de grieven van appellant en oordeelde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en was er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4985 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 augustus 2012, 11/3018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als heftruckchauffeur. Uit die functie is hij uitgevallen met psychische klachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 3 november 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2. Op 8 november 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens psychische klachten en heeft het Uwv hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 25 februari 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 19 maart 2011 beëindigd, omdat hij per die datum weer geschikt werd geacht om het werk te doen dat eerder in het kader van de Wet WIA-beoordeling aan hem werd voorgehouden.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 2011. Nadat appellant is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant met ingang van 19 maart 2011 niet als arbeidsongeschikt in de zin van de ZW kan worden beschouwd. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat voor appellant als maatstaf voor ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW niet de laatstelijk verrichte arbeid geldt, maar gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA.
3.
In hoger beroep heeft appellant een aantal grieven aangevoerd over de bewijslastverdeling tussen het Uwv en de burger en de wijze van toetsing daarvan door de bestuursrechter. Daarnaast heeft appellant gesteld dat er sprake is van een onvoldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellant heeft aangevoerd dat bij hem sprake is van een hyperventilatiesyndroom en van een depressieve stoornis waardoor hij meer beperkt is dan eerder ten tijde van de Wet WIA-beoordeling is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant een rapport overgelegd van Instituut Psychosofia van
28 september 2012.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding en op verantwoorde wijze heeft geconcludeerd dat appellant op die datum niet buiten staat was zijn werk te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 14 juni 2011 overtuigend uiteengezet dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren weer geschikt moet worden geacht voor (een van) de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA-beoordeling, te weten schoonmaker hotel, inpakker en huishoudelijk medewerker gebouwen.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De door appellant in hoger beroep overgelegde rapportage van 28 september 2012 van Instituut Psychosofia werpt, mede gelet op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 22 november 2012, geen ander licht op de medische situatie van appellant op de datum in geding. De Raad verwijst, evenals de rechtbank heeft gedaan ten aanzien van de in beroep overgelegde rapportages van het Instituut Psychosofia, in verband hiermee tevens naar zijn uitspraak van 5 november 2008 (LJN BG4571).
4.4.
Appellant kan evenmin worden gevolgd in zijn opvatting dat op grond van het Protocol depressieve stoornis moet worden geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Volgens vaste rechtspraak (onder meer CRvB 13 mei 2009, LJN BI3737) geldt dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet van toepassing zijn bij een ZW-beoordeling.
5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Greebe en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan

EH