ECLI:NL:CRVB:2013:1919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
12-2390 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor wasmachine en koelkast

In deze zaak heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een wasmachine en een koelkast, omdat deze om onvoorziene redenen aan vervanging toe zijn. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat bijstandsgerechtigden de kosten voor dergelijke huishoudelijke apparaten in beginsel zelf moeten betalen. De rechtbank heeft het college in zijn standpunt gevolgd en de aanvraag van appellant afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden.

De Raad voor de Rechtspraak heeft op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet had kunnen voorzien dat de levensduur van de wasmachine en de koelkast korter zou zijn dan gebruikelijk. Hij heeft ook gesteld dat hij door schulden niet in staat is om de kosten zelf te dragen en dat het beleid om als bijstandsgerechtigde te sparen niet aansluit bij de praktijk. Appellant meent dat er bijzondere omstandigheden zijn die hem recht geven op bijstand.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten voor de wasmachine en de koelkast behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen moeten worden betaald. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn financiële situatie, de mogelijkheid heeft om de kosten gespreid te betalen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat het college op juiste wijze heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 oktober 2013.

Uitspraak

12/2390 WWB
Datum uitspraak: 1 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2012, 11/5517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 7 maart 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een wasmachine en een koelkast tot een bedrag van in totaal € 579,-, omdat deze om onvoorziene redenen aan vervanging toe zijn. Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat bijstandsgerechtigden de kosten voor een wasmachine en een koelkast in beginsel zelf moeten betalen door vooraf te sparen of door achteraf gespreid te betalen en dat in het geval van appellant geen sprake is van bijzondere omstandigheden om toch bijzondere bijstand te verlenen. Alleen als sprake is van zeer dringende redenen en niet uitstelbare noodzakelijke uitgaven, alsmede in enkele bijzondere situaties die vermeld staan in paragraaf 9.5.9.3 van de door het college vastgestelde Werkvoorschriften WWB, kan bijzondere bijstand worden verleend, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat de levensduur van de wasmachine en de koelkast korter was dan gebruikelijk, te weten zes onderscheidenlijk acht jaar. Appellant beschikt vanwege schulden over onvoldoende middelen om zelf de kosten van vervanging te dragen. Daarnaast meent appellant dat het uitgangspunt om als bijstandsgerechtigde te sparen haaks staat op de praktijk. Voorts heeft appellant gesteld dat gespreide betaling achteraf geen optie is, omdat dit gepaard gaat met torenhoge rentes. Voorts bestaan bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college hem in afwijking van het geldende beleid toch bijzondere bijstand toe had moeten kennen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat het college de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde belangenafweging heeft gemaakt en dat hij onevenredig hard zou worden getroffen, als hij zelf de aanschaf van een wasmachine en een koelkast moet bekostigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het hier van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Voorts moet, zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 29 januari 2013,
LJN BZ0104), het hier aan de orde zijnde gedeelte van de Werkvoorschriften WWB worden beschouwd als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2.
De kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd worden volgens vaste rechtspraak (CRvB 13 december 2012, LJN BY6092) gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen, ook als dat een inkomen is op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3. De rechtbank heeft het college terecht gevolgd in zijn standpunt dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dat de levensduur van de wasmachine en de koelkast korter was dan wellicht mocht worden verwacht, doet er niet aan af dat de kosten van deze duurzame gebruiksvoorwerpen in beginsel uit het inkomen - in het geval van appellant: de bijstandsuitkering - moeten worden bestreden. Indien en voor zover appellant niet de mogelijkheid heeft een lening af te sluiten, dan staat voor hem in ieder geval de mogelijkheid open de hier aan de orde zijnde duurzame gebruiksgoederen te bekostigen door middel van gespreide betaling achteraf. Dat appellant dit zelf niet als een optie ziet, vanwege de rente die verschuldigd is bij gespreide betaling achteraf, doet er niet aan af dat hij van deze financieringsmogelijkheid gebruik kan maken. In dit verband laat de Raad niet onvermeld dat appellant inmiddels op deze wijze een nieuwe wasmachine heeft bekostigd.
4.4.
Het standpunt van appellant dat hij onevenredig hard wordt getroffen door het afwijzende besluit omdat hij de duurzame gebruiksgoederen zelf moet betalen terwijl hij van bijstand moet rondkomen, wordt onder verwijzing naar 4.2 en 4.3 verworpen.
4.5.
In paragraaf 9.5.9.3 van de Werkvoorschriften zijn enkele bijzondere situaties omschreven waarin het college het gerechtvaardigd acht dat bijzondere bijstand wordt verleend. De situatie van appellant valt daar niet onder. Met die constatering kon het college volstaan. Het college heeft immers, in overeenstemming met artikel 35, eerste lid, van de WWB, bezien of in de situatie van appellant (anderszins) sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan. De beroepsgrond van appellant dat het college, omdat de wasmachine en de koelkast eerder dan gebruikelijk aan vervanging toe zijn, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Werkvoorschriften WWB had behoren af te wijken, treft daarom geen doel.
4.6. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen voert tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T.A. Meijering

HD