In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 8 oktober 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had vernietigd. De intrekking van de bijstand is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door appellant, die niet heeft gemeld dat hij niet meer op het uitkeringsadres verbleef. Het college heeft vastgesteld dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie en heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de beschikbare gegevens onvoldoende basis boden voor de conclusie dat appellant sinds 12 september 2010 niet meer op het uitkeringsadres verbleef, maar de Raad oordeelt dat appellant wel degelijk zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de intrekking van de bijstand per 1 januari 2011, maar vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het college niet heeft veroordeeld in de kosten van appellant in bezwaar. De Raad oordeelt dat het college de kosten van appellant in bezwaar moet vergoeden, evenals de kosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2013.