ECLI:NL:CRVB:2013:1856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
13-1818 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan appellante. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat haar met ingang van 2 januari 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet had toegekend. Zij stelde dat zij al vanaf augustus 2011 arbeidsongeschikt was en dat de datum van 5 december 2011, zoals door de rechtbank vastgesteld, niet juist was. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de arbeidsongeschiktheid van appellante pas op 5 december 2011 was toegenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden. De Raad concludeerde dat de medische informatie die door appellante was ingediend, niet voldoende was om aan te tonen dat er voor 5 december 2011 sprake was van een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het rapport van de arts medisch adviseur L.J. Haak, dat door appellante was ingebracht, bood geen concrete medische onderbouwing voor haar claims.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie in geschillen over arbeidsongeschiktheid en de rol van het Uwv in het vaststellen van de datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

13/1818 ZW
Datum uitspraak: 25 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 februari 2013, 12/4733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Bijlsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad een reactie ingediend.
Van de zijde van appellante is een rapport van de arts medisch adviseur L.J. Haak ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het hoger beroep onder nummer 13/1817 WW, plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. F.A. van den Berg, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Ter zitting is het hoger beroep onder nummer 13/1817 WW ingetrokken.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was voorheen werkzaam als verzorgster van een gehandicapt kind gedurende 16 uur per week. Op 4 december 2008 heeft appellante zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 september 2010 hersteld verklaard. Appellante heeft zich op 10 maart 2011, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, opnieuw ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante met ingang van 27 mei 2011 hersteld verklaard. De hersteldverklaring per die datum is onderwerp van het geding bij de Raad geregistreerd onder nummer 12/469 ZW.
1.2. Op 22 december 2011 heeft appellante zich opnieuw vanuit de WW ziek gemeld wegens psychische klachten. De WW-uitkering is doorbetaald tot en met 31 december 2011 en daarna in verband met het bereiken van de maximale uitkeringsduur geëindigd. Bij besluit van
30 december 2011 heeft het Uwv appellante met ingang van 2 januari 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij zij heeft gesteld dat zij in ieder geval arbeidsongeschikt moet worden beschouwd vanaf augustus 2011. Bij besluit van 23 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In het kader van die procedure heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellante al met ingang van
5 december 2011 ongeschikt was voor haar arbeid. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen, bepaald dat appellante met ingang van 5 december 2011 arbeidsongeschikt in de zin van de ZW was en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het Uwv dat er geen aanwijzingen zijn voor relevante toename van de ziektelast in de periode van 17 augustus 2011 tot
4 december 2011.
3.
Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden voor zover daarbij de eerste ziektedag is vastgesteld op 5 december 2011. Appellante heeft betoogd dat de arbeidsongeschiktheid die is vastgesteld per 5 december 2011 zich al heeft voorgedaan vóór die datum. Appellante is van mening dat zij in ieder geval sinds augustus 2011 arbeidsongeschikt had moeten worden bevonden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar het rapport van Haak van 2 augustus 2013.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 6 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat van de zijde van het Uwv aannemelijk is gemaakt waarom de datum van 5 december 2011 kan worden aangenomen als datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. De voorhanden zijnde medische informatie biedt geen grond voor een andersluidend oordeel.
4.3.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat van een eerdere datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid dan 5 december 2011 had moeten worden uitgegaan. De door haar in hoger beroep overgelegde stukken bieden geen toereikende onderbouwing van dit standpunt, nu het rapport van Haak geen concrete medische informatie bevat over de eventuele arbeidsongeschiktheid van appellante in de periode van 17 augustus 2011 tot en met
4 december 2011. Haak heeft appellante niet gesproken. Hij heeft in zijn rapport volstaan met een samenvatting van de beschikbare medische informatie en daaraan de conclusie verbonden dat bij appellante sprake is van een consistente vermindering van haar draagkracht sinds 2006. Geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de subjectieve opvatting van appellante over haar klachten.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en
M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas

QH