ECLI:NL:CRVB:2013:1856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan appellante. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat haar met ingang van 2 januari 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet had toegekend. Zij stelde dat zij al vanaf augustus 2011 arbeidsongeschikt was en dat de datum van 5 december 2011, zoals door de rechtbank vastgesteld, niet juist was. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de arbeidsongeschiktheid van appellante pas op 5 december 2011 was toegenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden. De Raad concludeerde dat de medische informatie die door appellante was ingediend, niet voldoende was om aan te tonen dat er voor 5 december 2011 sprake was van een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het rapport van de arts medisch adviseur L.J. Haak, dat door appellante was ingebracht, bood geen concrete medische onderbouwing voor haar claims.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie in geschillen over arbeidsongeschiktheid en de rol van het Uwv in het vaststellen van de datum van toegenomen arbeidsongeschiktheid.