ECLI:NL:CRVB:2013:1840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
11-1764 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor werkzaamheden met behoud van WW-uitkering en terugvordering van te hoog voorschot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. Appellant ontving sinds 3 april 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg op 11 december 2006 toestemming om met behoud van zijn WW-uitkering werkzaamheden te verrichten in zijn eigen bedrijf. Hierbij werd bepaald dat 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering zou worden gebracht op de WW-uitkering. De startperiode voor deze werkzaamheden liep van 18 december 2006 tot en met 17 juni 2007.

Na afloop van de startperiode heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant een te hoog voorschot had ontvangen, en heeft het Uwv een bedrag van € 6.283,50 teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat de berekeningswijze van het Uwv onjuist was en dat hij verkeerd was voorgelicht over de verrekening van zijn inkomsten. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv de inkomsten correct heeft berekend en dat er geen bewijs was dat appellant onjuist was voorgelicht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1764 WW
Datum uitspraak: 25 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
9 februari 2011, 09/1135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.J. Schrijver hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Schrijver heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving vanaf 3 april 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 11 december 2006 is appellant toestemming verleend om met behoud van WW-uitkering werkzaamheden te verrichten in zijn eigen bedrijf. De startperiode liep van 18 december 2006 tot en met 17 juni 2007. Daarbij is bepaald dat op de WW-uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering worden gebracht. Aangezien de hoogte van die inkomsten pas na afloop van de startperiode bekend zijn, is de WW-uitkering gedurende de startperiode als voorschot betaald en worden de inkomsten nadien met de uitkering verrekend.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige, een te hoog voorschot heeft ontvangen en heeft een bedrag van
€ 6.283,50 van hem teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 september 2009 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv uiteengezet hoe de in aanmerking te nemen inkomsten en het terug te vorderen bedrag zijn berekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd. Dat standpunt komt er in hoofdzaak op neer dat de door het Uwv gehanteerde berekeningswijze onjuist is en dat hij door het Uwv verkeerd is voorgelicht over de verrekening van inkomsten als zelfstandige op zijn WW-uitkering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Het Uwv heeft, met toepassing van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW van 28 juni 2006 (Stb. 2006, 305), de op de WW-uitkering in mindering te brengen inkomsten correct berekend en het bedrag dat appellant onverschuldigd is betaald aan voorschotten WW met juistheid bepaald op € 6.283,50. Er is niet gebleken dat appellant met betrekking tot de verrekening van inkomsten als startende zelfstandige onjuist is voorgelicht door het Uwv.
4.2.
Het hoger beroep kan daarom niet slagen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en
M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas

EH