ECLI:NL:CRVB:2013:1835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten, die vanaf 1 september 2008 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal van de Belastingdienst dat appellanten beschikten over niet opgegeven bankrekeningen, heeft het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek onthulde dat appellanten aanzienlijke bedragen contant hadden opgenomen van deze rekeningen en dat zij niet hadden gemeld dat zij over deze rekeningen beschikten. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft daarop besloten om de bijstand van appellanten met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft hun bezwaren ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten erkend dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden, maar betoogd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat hun recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode en dat de beoordeling de periode van 1 september 2008 tot en met 22 juni 2010 besloeg. De Raad concludeert dat appellanten niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij niet voldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun financiële situatie en de besteding van hun vermogen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, en dat het college bevoegd was om deze intrekking door te voeren. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.