ECLI:NL:CRVB:2013:1827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
13-1298 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 februari 2013. Verzoeker, die een WAO-uitkering ontving, verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij stelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de herziening van zijn uitkering was uitgegaan van onjuiste gegevens over het aantal dagen dat hij had gewerkt. Verzoeker beweerde dat hij slechts 550 dagen had gewerkt, terwijl het Uwv uitging van 1090 dagen. Daarnaast voerde hij aan dat zijn aflossingscapaciteit beperkt was door buitengewone ziektekosten en vroeg hij om schadevergoeding voor gemaakte kosten en leed, ter hoogte van € 1.600.000.

De Raad overwoog dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren en tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Raad concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden eerder aan de orde hadden moeten komen in de procedure die leidde tot de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen.

De Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of tot vergoeding van schade. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met D.E.P.M. Bary als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 september 2013.

Uitspraak

13/1298 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, 10/6526 WAO
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108 van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1.
De rechtsvoorganger van het Uwv (Uwv) heeft verzoeker met ingang van
11 oktober 1979 uitkeringen op grond van de toenmalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Uit een ingesteld onderzoek in verband met het vermoeden van fraude is gebleken dat verzoeker in de periode van 11 januari 1988 tot en met 31 oktober 1997 inkomsten heeft ontvangen uit arbeid, waarvan hij geen melding heeft gemaakt aan het Uwv. Het onderzoek heeft geleid tot een besluit van 2 juni 1999, dat gehandhaafd is bij besluit van 27 juni 2000, waarbij met terugwerkende kracht de AAW/WAO-uitkering van verzoeker is herzien en tevens is bepaald over welke tijdvakken, gelegen in de periode van 11 januari 1988 tot en met 31 oktober 1997, de AAW/WAO-uitkering geheel dan wel gedeeltelijk niet wordt uitbetaald.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het besluit van 27 juni 2000 bij uitspraak van
2 november 2001 in stand gelaten. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1219, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Assen van
4 november 2010, 09/831, bevestigd. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank het door verzoeker ingestelde beroep tegen een besluit van het Uwv van 12 oktober 2009 ongegrond verklaard. Met laatstgenoemd besluit heeft het Uwv zijn besluit van 1 april 2009 gehandhaafd waarbij het Uwv verzoeker onder meer heeft bericht dat hij nog een bedrag van € 35.069,99 dient terug te betalen en dat hij dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 481,29 dient terug te betalen.
2.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift - kort gezegd - aangevoerd dat het Uwv bij de herziening is uitgegaan van onjuiste feiten. Verzoeker stelt dat hij slechts 550 dagen heeft gewerkt, terwijl het Uwv is uitgegaan van 1090 dagen. Verzoeker heeft voorts herhaald dat zijn aflossingscapaciteit in verband met buitengewone ziektekosten beperkt is. Hij heeft tot slot verzocht hem een materiële en immateriële schadevergoeding toe te kennen voor gemaakte (buiten)gerechtelijke kosten, lichamelijk en geestelijk leed als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming en voor kosten die samenhangen met een gedwongen verhuizing. De schade is door hem berekend op € 1.600.000,--.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In hetgeen verzoeker aan het verzoek om herziening ten grondslag heeft gelegd, worden geen feiten of omstandigheden aangetroffen als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd, ziet op de invordering van het openstaande bedrag van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering. In dat kader kunnen partijen slechts verdeeld zijn over de vaststelling van aflossingsbedragen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij minder heeft gewerkt dan waarvan het Uwv is uitgegaan diende aan de orde te komen in de procedure die geleid heeft tot herziening van zijn uitkering. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat zijn aflossingscapaciteit in verband met buitengewone ziektekosten beperkt is, had eerder ingebracht kunnen worden in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 15 februari 2013.
3.2.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, 10/6526 WAO, dan ook te worden afgewezen.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Hetzelfde geldt voor een veroordeling tot vergoeding van schade.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary

CVG