ECLI:NL:CRVB:2013:1805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
12-2192 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet-ontvankelijk verklaren van bezwaar tegen verlengingsbesluit waarneming functie Hoofd sectie Materieel Logistiek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een militair bij het Ministerie van Defensie, had bezwaar aangetekend tegen een verlengingsbesluit van de commandant van de Koninklijke Marechaussee, waarin zijn waarneming van de functie van Hoofd sectie Materieel Logistiek was verlengd. De minister van Defensie verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat de appellant ten tijde van het besluit de functie niet meer waarnam, waardoor het belang bij de afhandeling van het bezwaar zou zijn vervallen.

De Raad oordeelde dat de minister ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De appellant had een legitiem belang bij de beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij de functie toegewezen wilde krijgen en bevorderd wilde worden naar de rang van majoor. De Raad stelde vast dat het belang van de appellant niet was vervallen, aangezien de waarnemingsduur ten tijde van het bestreden besluit nog niet was verstreken. De Raad volgde de minister niet in zijn standpunt dat de overschrijding van de maximale waarnemingsduur van twaalf maanden automatisch leidde tot een verplichting om de functie toe te wijzen.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister gegrond. De Raad oordeelde dat het bezwaar tegen het verlengingsbesluit ongegrond was, maar dat de minister wel in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld. De proceskosten werden begroot op € 1.778,25 voor rechtsbijstand, en de minister werd ook verplicht het griffierecht van € 384,- aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

12/2192 MAW
Datum uitspraak: 19 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 maart 2012, 11/6055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W.A. Herweijer hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door W.A. Herweijer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Ju.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is aangesteld als militair bij het Ministerie van Defensie en ingedeeld bij het krijgsmachtdeel Koninklijke Marechaussee, in de rang van kapitein.
1.2. Appellant was van 24 augustus 2009 tot en met 15 november 2009 en van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 belast met de waarneming van de functie van Hoofd sectie Materieel Logistiek. Bij besluit van 7 januari 2011 (verlengingsbesluit) heeft de commandant van de koninklijke marechaussee deze waarneming door appellant verlengd voor de periode van 3 januari 2011 tot 1 mei 2011.
1.3. Bij besluit van 5 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het verlengingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft het bezwaar aangemerkt als een verzoek om functietoewijzing en heeft dit verzoek ter verdere behandeling doorgestuurd aan het bevoegd gezag. De minister heeft voorts overwogen dat appellant ten tijde van het bestreden besluit de functie niet meer waarnam, waardoor het belang bij de afhandeling van het bezwaar was vervallen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat appellant met zijn bezwaar tegen de verlenging van de functiewaarneming heeft beoogd de waar te nemen functie toegewezen te krijgen en dat dit doel nimmer met deze procedure kan worden bereikt. Nu de waarneming ten tijde van het bestreden besluit al was verstreken, heeft de minister terecht geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn bezwaar en het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 17 AMAR is bepaald dat een functie aan de militair kan worden toegewezen met een plaatsingsduur van in beginsel minimaal twee jaar en maximaal drie jaar. In artikel 22 AMAR is vastgelegd dat een militair kan worden belast met een functie waaraan het eigen rangniveau of het naasthogere rangniveau is verbonden in de vorm van waarneming, zonder toekenning van de daaraan verbonden (naasthogere) rang voor de duur van maximaal twaalf maanden.
4.2.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij niet opnieuw met de waarneming belast kon worden, omdat de maximale waarnemingsduur van twaalf maanden is overschreden en dat hieruit volgt dat de functie van Hoofd sectie Materieel Logistiek aan hem had moeten worden toegewezen. Dit bezwaar ziet op de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit. De minister heeft dan ook ten onrechte het standpunt ingenomen dat dit bezwaar niet aan de orde kon komen bij de beoordeling van het verlengingsbesluit en het bezwaar in zoverre dient te worden aangemerkt als een primair verzoek om functietoewijzing. Appellant had bij de beoordeling van zijn bezwaar een belang, gelegen in de wens om de door hem waargenomen functie toegewezen te krijgen en bevorderd te worden naar de rang van majoor. Dit belang is niet aan het bezwaar komen te ontvallen, nu ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de waarnemingsduur was verstreken. De minister heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
De rechtbank heeft wat onder 4.2 is overwogen, niet onderkend en ten onrechte het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Met het oog op een finale beslechting van het geschil en na een inhoudelijke behandeling van het geschil ter zitting, ziet de Raad geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. De Raad zal de zaak zelf afdoen.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 22 november 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AF3969) geeft de enkele omstandigheid dat een functie langer is waargenomen dan gedurende de toegestane maximale periode van twaalf maanden, nog geen aanspraak op functietoewijzing. In wat appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om hierover in dit geval anders te oordelen.
4.5.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat door het verstrijken van de maximale duur van twaalf maanden de minister nu hij blijkens het verlengingsbesluit appellant langer in deze functie wilde houden, verplicht was om hem de functie toe te wijzen. Na het verstrijken van de maximale termijn van de waarneming blijft de militair aangesteld in de functie die hij voorafgaand aan de waarneming vervulde. Uit de omstandigheid dat verlenging van de waarneming niet meer mogelijk is, vloeit geen verplichting voort om appellant de functie toe te wijzen die hij heeft waargenomen. Dat de minister ook in andere gevallen de termijn van twaalf maanden heeft overschreden en daarmee volgens appellant stelselmatig het bepaalde in artikel 22 AMAR negeert, doet hier niet aan af.
5.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het bezwaar tegen het verlengingsbesluit ongegrond moet worden verklaard.
6.
De Raad ziet aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.778,25 voor rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 januari 2011 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.778,25;
- bepaalt dat de minister het door appellant betaalde griffierecht van € 384,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) T.A. Meijering

HD