ECLI:NL:CRVB:2013:1709
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op bijstand wegens langer verblijf buiten Nederland zonder zeer dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die sinds 19 januari 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had gemeld dat hij van 6 juli tot en met 6 augustus 2011 op vakantie naar het buitenland zou gaan. Tijdens zijn verblijf in Marokko raakte hij zijn verblijfsvergunning kwijt en kon hij pas op 17 augustus 2011 een reisvisum aanvragen. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft vervolgens besloten dat appellant over de periode van 4 augustus 2011 tot 8 september 2011 geen recht op bijstand had, omdat hij langer dan vier weken buiten Nederland had verbleven.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellant dat er zeer dringende redenen waren die hem recht op bijstand zouden moeten geven, met name het verlies van zijn verblijfsdocument en de vertraging in het verkrijgen van een nieuw visum.
De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van zeer dringende redenen die het college zouden verplichten om bijstand te verlenen. De Raad concludeerde dat appellant langer dan de toegestane periode van vier weken buiten Nederland had verbleven en dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.