ECLI:NL:CRVB:2013:1700
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijzondere bijstand en de termijn voor indiening van aanvragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, specifiek voor de vergoeding van eigen bijdragen in de kosten van rechtsbijstand in twaalf gerechtelijke procedures. Deze aanvraag was gedaan op 21 september 2010, maar het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had deze afgewezen omdat de appellant de benodigde documenten niet binnen de gestelde termijn van twee weken had ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat aanvragen om bijzondere bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht worden verleend en dat de aanvraagdatum bepalend is voor het recht op bijstand.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag tijdig ingediend had moeten worden. De appellant stelde dat het beleid van het college niet redelijk was en dat het niet als begunstigend, maar als beperkend moest worden beschouwd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad heeft zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen voor bijzondere bijstand en de toepassing van gemeentelijk beleid in deze context. De Raad heeft bevestigd dat het college in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen.