ECLI:NL:CRVB:2013:1676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
12-818 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op basis van huisbezoek bevindingen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het Drechtstedenbestuur. Appellante heeft op 4 december 2009 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Na een huisbezoek op 14 januari 2010, waarbij werd vastgesteld dat er geen etenswaren en persoonlijke spullen in de woning aanwezig waren, heeft het bestuur de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op dat adres verbleef. De Raad bevestigt de bevindingen van het huisbezoek en concludeert dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/818 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 10 januari 2012, 10/871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.G. Hulsman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hulsman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.A.M. Nusteling.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 4 december 2009 gemeld om bijstand aan te vragen. Zij heeft op 11 december 2009 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het bestuur heeft op 14 januari 2010 een huisbezoek afgelegd aan de woning op het door appellante [opgegeven adres]. Zij staat sinds
19 augustus 2009 op dat adres ingeschreven bij de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het huisbezoek is afgelegd teneinde de juistheid van de door appellante in het kader van de aanvraag verstrekte inlichtingen te controleren. Tijdens dat huisbezoek is vastgesteld dat, met uitzondering van wat fruit, geen etenswaren in huis waren. Ook zijn in de woning, afgezien van één kledingset in een plastic hoes, geen kledingstukken van appellante aangetroffen. Gas en elektra waren niet aangesloten. Mogelijkheden om ’s avonds in de woning licht te maken ontbraken. Er stond alleen een kaars in de slaapkamer van appellante. In de woning stonden geen spullen voor persoonlijke verzorging. Spullen van de zoon van appellante waren niet aanwezig. Ook was er voor hem geen ingerichte slaapkamer.
1.2.
De bevindingen tijdens het huisbezoek zijn voor het bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 20 januari 2010 de aanvraag van appellante af te wijzen. Uit die bevindingen blijkt dat appellante feitelijk niet op het opgegeven adres verblijft. Omdat zij onjuiste informatie over haar feitelijke verblijfplaats heeft verstrekt, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het bestuur heeft het daartegen gerichte bezwaar bij besluit van 29 juni 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante voert
- samengevat - aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag haar hoofdverblijf had in de woning op het opgegeven adres.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 4 december 2009 tot en met 20 januari 2010.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door het opgegeven adres als haar verblijfplaats op te geven. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres. De onder 1.1 weergegeven bevindingen tijdens het huisbezoek bieden daarvoor, in combinatie met de door appellante tijdens dat bezoek afgelegde verklaringen, voldoende grondslag. Geen reden bestaat om te twijfelen aan juistheid van de bevindingen tijdens het huisbezoek. Appellante heeft weliswaar aangevoerd dat het tijdens het huisbezoek in de slaapkamer donker was en dat daar mogelijk meer persoonlijke spullen aanwezig waren dan in het verslag van het huisbezoek worden genoemd, maar appellante heeft ook dit niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Appellante heeft tijdens het huisbezoek bovendien verklaard dat zij niet veel in de woning was. Het was er te koud. Zij kon bij de buurman haar kleding wassen, strijken en douchen. Ook kon zij bij vriendinnen terecht. Dat appellante niet veel in de woning verbleef, kan ook worden afgeleid uit het gesprek dat appellante op 9 december 2009 met haar klantmanager had. Tijdens dat gesprek heeft zij verklaard dat zij zich net een zwerver voelde zonder huis. Dit sluit weer aan bij de brief van 27 oktober 2009, die de toenmalige advocaat van appellante aan de wethouder van huisvesting heeft geschreven en waarin staat dat appellante sinds juli/augustus 2009 geen woonruimte had en dit opving met logeerpartijen her en der. Dit alles wijst erop dat het opgegeven adres in de te beoordelen periode slechts één van meerdere adressen was waar appellante feitelijk verbleef. Omdat appellante ook wel op het opgegeven adres verbleef, is het niet vreemd dat twee bewoners van het complex Oranjepark verklaren dat zij appellante regelmatig zagen. Daarmee is echter niet aannemelijk geworden dat zij in de woning op het opgegeven adres haar hoofdverblijf had.
4.5.
Het hoger beroep slaagt gelet op 4.3 en 4.4 niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

EH