ECLI:NL:CRVB:2013:1636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- M.F. Wagner
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning en de rol van de inwonende zoon in de huishoudelijke zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante, een inwoner van België, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juni 2010, waarin haar verzoek om ondersteuning werd afgewezen. Het college trok dit besluit op 29 juli 2010 in, maar verklaarde het bezwaar van appellante tegen het oorspronkelijke besluit ongegrond bij een later besluit op 19 november 2010.
De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de inwonende zoon van appellante het zware huishoudelijke werk voor zijn rekening kon nemen. Appellante betwistte dit, stellende dat haar zoon vanwege knieklachten niet in staat was om deze werkzaamheden uit te voeren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar zoon niet in staat was om het zware huishoudelijke werk te verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het college van 29 juli en 19 november 2010 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. De Raad oordeelde dat het college op basis van de ingediende bezwaren van appellante inhoudelijk had beslist en dat er geen noodzaak was voor een hernieuwde behandeling van de bezwaren.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de beroepsgrond van appellante, dat medewerkers van het college betrokken waren bij de besluitvorming, niet op feiten was gebaseerd. De Raad heeft de verzoeken van appellante om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van inwonende familieleden in de context van de Wmo en de noodzaak voor appellanten om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen.