ECLI:NL:CRVB:2013:1629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van vermogen in onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellanten, die over vermogen in de vorm van onroerend goed in Turkije beschikken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. Het college had op basis van een onderzoek naar het vermogen van appellanten in Turkije besloten om de bijstand met ingang van 1 mei 2011 in te trekken, omdat de waarde van het onroerend goed boven de geldende vermogensgrens lag.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten onroerende zaken op hun naam hebben staan in Turkije en dat zij deze niet hebben gemeld bij het college. Appellanten voerden aan dat het onroerend goed eigendom is van de vader van appellante en dat het enkel op hun naam is gezet vanwege een echtscheidingsprocedure. De Raad oordeelde dat het aan appellanten was om aan te tonen dat het onroerend goed niet tot hun vermogen behoorde, wat zij niet hebben kunnen doen. De Raad bevestigde dat de onroerende zaken, die officieel op naam van appellanten staan, als onderdeel van hun vermogen moeten worden beschouwd.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellanten af. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.