ECLI:NL:CRVB:2013:1628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege de vaststelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden. Appellant ontving bijstand van 16 september 2005 tot 1 juni 2010, terwijl appellante als meerderjarig pleegkind op hetzelfde adres woonde. De gemeente ontving anonieme meldingen dat appellanten samenwoonden, wat leidde tot een fraudeonderzoek door de sociale recherche. Dit onderzoek bevestigde dat appellanten in de te beoordelen periode, ondanks hun inschrijving op verschillende adressen, feitelijk samenwoonden en zorg droegen voor elkaar en hun kinderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de gemeente terecht had vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat appellanten hun bijstandsverplichtingen niet correct hadden nageleefd. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten gerechtvaardigd waren, gezien de wederzijdse zorg en financiële verwevenheid tussen appellanten. De uitspraak werd gedaan op 3 september 2013.