ECLI:NL:CRVB:2013:1620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
12-1162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens onvoldoende verifieerbare gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Maastricht. De appellant had op 7 januari 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Tijdens het intakegesprek gaf de appellant aan dat hij sinds 28 augustus 2010 was gestopt met zijn werkzaamheden en dat hij geen inkomsten meer had. Hij stelde dat hij geld had geleend van verschillende personen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Echter, de door hem opgegeven leningen konden niet worden geverifieerd en de kasstortingen op zijn bankrekening waren niet voldoende onderbouwd.

Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft de aanvraag op 10 maart 2011 buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet de gevraagde gegevens had verstrekt. Op 28 juni 2011 heeft het college de aanvraag alsnog afgewezen, omdat de appellant niet met verifieerbare gegevens had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de appellant onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens heeft overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1162 WWB
Datum uitspraak: 3 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
3 februari 2012, 11/1155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J. Amsing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. Benning-Hellenbrand.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 7 januari 2011 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Tijdens het intakegesprek heeft appellant medegedeeld dat hij vanaf
28 augustus 2010 is gestopt met de verkoop van ijs, dat hij geen inkomsten meer heeft en dat hij van verschillende mensen geld heeft geleend om in zijn levensonderhoud te voorzien. Uit de bij de aanvraag ingediende bankafschriften van de bankrekening van appellant blijkt dat er in de periode van 28 september 2010 tot en met 12 januari 2011 vijf kasstortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van appellant ten bedrage van in totaal € 3.380,-. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college appellant verzocht om nadere gegevens te overleggen over de leningen, de kasstortingen op de eigen bankrekening en de wijze waarop appellant in de periode voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant de gevraagde gegevens niet volledig heeft verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college alsnog inhoudelijk op de aanvraag beslist en de aanvraag afgewezen. Het college heeft overwogen dat appellant niet met verifieerbare en controleerbare gegevens heeft aangetoond op welke wijze hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In een geval waarin een aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling is gesteld en na bezwaar bij de beslissing op bezwaar alsnog inhoudelijk op die aanvraag wordt beslist, vangt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel aan op de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Die periode eindigt op de datum van de beslissing op bezwaar of - zo de betrokkene met ingang van een eerdere datum bijstand is verleend - tot aan die eerdere datum. Het voorgaande betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van
15 december 2010, de datum waarop appellant zich bij het Uwv werkbedrijf heeft gemeld, tot en met 28 juni 2011.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende informatie heeft verstrekt over de wijze waarop hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien en dat hij aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan.
4.3.
Deze grond slaagt niet. Appellant heeft onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid op welke manier hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Zo zijn de door appellant gestelde leningen niet komen vast te staan. Anders dan appellant stelt, hoefde hij ter verklaring van de leningen niet enkel de namen en adressen van de personen van wie hij geld heeft geleend te verstrekken. Appellant heeft ook geen verklaring gegeven voor de kasstortingen op zijn bankrekening. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat van hem niet kan worden gevergd dat hij bankafschriften van derden overlegt ter verklaring van de kasstortingen op de eigen bankrekening. Het college heeft appellant immers niet verzocht om bankafschriften van derden, maar heeft gevraagd om verklaringen en bewijsstukken waarmee de herkomst van de kasstortingen kan worden verklaard. Hieruit vloeit voort dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen.
4.4.
Uit 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.C.R. Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.C. Hartkamp

HD