In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen. De appellanten, beiden geboren in Beiroet, Libanon, hebben in 2006 asiel aangevraagd in Nederland, maar hun verzoek is afgewezen. Op 22 april 2010 kregen zij te horen dat zij Nederland moesten verlaten. In de periode van 18 juni 2010 tot en met 8 september 2010 hebben zij diverse aanvragen voor algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal afgewezen, omdat appellanten niet tot de kring van rechthebbenden volgens artikel 11 van de WWB behoren.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de afwijzingen ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat het inhumaan is dat zij in de betreffende periode geen overheidssteun hebben ontvangen en dat zij afhankelijk waren van liefdadigheid. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten tijdens de te beoordelen periode geen vreemdeling waren in de zin van de WWB, waardoor zij onder artikel 16 van de WWB vallen. Dit betekent dat zelfs in zeer dringende gevallen geen uitkering kan worden toegekend. De omstandigheid dat appellanten sinds 29 mei 2011 een verblijfsvergunning hebben, verandert hier niets aan.
De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellanten afgewezen. Tevens is het hoger beroep tegen de tweede aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, en is bepaald dat het griffierecht aan appellanten wordt terugbetaald. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.