In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellant geen recht op ziekengeld toekent. Appellant, werkzaam als fitter op een motorschip, had een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering na een ongeval aan boord. Het Uwv oordeelde dat appellant op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet verzekerd was onder de Ziektewet (ZW) omdat hij geen schriftelijke arbeidsovereenkomst had gesloten. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat het Uwv appellant ten onrechte niet verzekerd heeft geacht, wat leidde tot terugverwijzing naar de Centrale Raad van Beroep voor verdere beoordeling.
Tijdens de zitting op 5 juni 2013 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door I. Eijkhout, LL.B. De Raad heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst was, maar dat er wel een nageleefde overeenkomst bestond die voldeed aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 24 februari 2002 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat de arbeidsovereenkomst niet als een overeenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. Het besluit van het Uwv wordt vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 2 mei 2012 wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal op € 2.124,- worden begroot. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 augustus 2013.