ECLI:NL:CRVB:2013:1574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-2900 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid CIZ bij indicatie voor AWBZ-zorg in geval van psychiatrische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft de vraag of het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bevoegd is om een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te geven aan een appellant met een psychiatrische grondslag. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van CIZ waarin hij was geïndiceerd voor zorg in natura. Appellant wenste zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget en betwistte de onbevoegdheid van CIZ om op zijn aanvraag te beslissen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat CIZ niet bevoegd was, omdat de appellant, gezien zijn psychiatrische aandoening, onder de verantwoordelijkheid van bureau jeugdzorg valt. CIZ had in een heroverweging van het bezwaar geconcludeerd dat het dossier van appellant moest worden overgedragen aan bureau jeugdzorg. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de appellant een psychiatrische grondslag heeft, waardoor bureau jeugdzorg het bevoegde bestuursorgaan is voor de indicatie.

De Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat CIZ niet bevoegd is om een indicatiebesluit te nemen in gevallen waarin een jeugdige is aangewezen op AWBZ-zorg vanwege psychiatrische aandoeningen. De Raad volgde de argumentatie van de rechtbank en concludeerde dat de gronden van appellant niet slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/2900 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 april 2011, 10/1445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak: 28 augustus 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, M.J. Cantone, heeft
mr. N. Plaisier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Namens appellant is verschenen mr. C.E. Koopmans, advocaat. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Naar aanleiding van de aanvraag om zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft CIZ appellant bij besluit van 28 april 2010 geïndiceerd voor de zorgfunctie behandeling algemeen, inhoudende 9 dagdelen per week behandeling groep en individuele therapie, in de vorm van zorg in natura. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt omdat hij zorg wil die hij in de vorm van een persoonsgebonden budget kan realiseren.
1.2.
Bij de heroverweging naar aanleiding van het bezwaar heeft CIZ contact gelegd met bureau jeugdzorg omdat volgens CIZ niet zij, maar bureau jeugdzorg het bevoegde orgaan is om appellant te indiceren. Dit vanwege zijn leeftijd en de psychiatrische grondslag van zijn beperkingen. Na verkregen toestemming van appellant heeft CIZ het dossier aan bureau jeugdzorg overgedragen.
1.3.
Bij besluit van 5 november 2010 (bestreden besluit) heeft CIZ appellant bericht dat het bezwaar gegrond is, dat het besluit van 28 april 2010 is herroepen wegens onbevoegdheid van CIZ om op de aanvraag te beslissen en dat het dossier inmiddels is doorgestuurd naar bureau jeugdzorg.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad zal eerst ingaan op de grond dat volgens appellant CIZ wel bevoegd is om op de aanvraag van appellant te beslissen.
4.2.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 februari 2010 (LJN BL7216), met juistheid overwogen dat uit het wettelijke systeem volgt dat, indien een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, bureau jeugdzorg het bevoegde
bestuursorgaan is om een indicatiebesluit af te geven op grond waarvan aanspraak op die AWBZ-zorg bestaat, voor zover deze zorg verband houdt met genoemde aandoeningen of problemen. CIZ is voor het indiceren van jeugdigen uitsluitend bevoegd ter zake van zorg die geen verband houdt met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem.
4.3.
Verder is de rechtbank op goede gronden tot de conclusie gekomen dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellant sprake is van een psychiatrische grondslag en dat gelet hierop niet CIZ maar bureau jeugdzorg het bevoegde bestuursorgaan is om appellant te indiceren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat CIZ zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van de medisch adviseur van 22 september 2010. Uit dit advies blijkt dat de medische informatie van de behandelende sector bij het advies is betrokken. Op grond van die informatie is de medisch adviseur gebleken dat bij appellant sprake is van de dominante grondslag Psychiatrie, aangezien het bij hem gaat om een zuiver en klassiek ernstig autisme en dat de aanwezige ontwikkelingsachterstand is toe te schrijven aan die psychiatrische aandoening.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat uit de overgelegde stukken, waaronder het psychodiagnostisch onderzoek van drs. A. van der Valk, orthopedagoog/GZ-psycholoog, van 28 juni 2010 en de verklaringen van dr. M. Affourtit, kinderarts bij het Erasmus MC/Sophia Kinderziekenhuis, van 10 augustus 2010 en 17 november 2010, blijkt dat CIZ wel bevoegd is. De Raad volgt appellant hierin niet. Uit de genoemde stukken blijkt dat er overeenstemming bestaat over de diagnose Autisme en over de aanwezigheid van een ontwikkelingsachterstand. Uit die stukken kan echter niet worden opgemaakt dat de ontwikkelingsachterstand het gevolg is van een verstandelijke handicap.
4.5.
Nu de gronden gericht tegen de onbevoegdheid van CIZ niet slagen, komt de Raad aan bespreking van de overige gronden niet toe.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
` (getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli

HD