ECLI:NL:CRVB:2013:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-1548 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van hulp bij het huishouden op grond van de Wmo en de ingangsdatum van de voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 11 december 2009 was toegewezen. Appellant was van mening dat zijn aanvraag eerder was ingediend en dat hij vanaf die eerdere datum recht had op hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en dit oordeel werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de door appellant aangevoerde gronden niet voldoende waren om het bestreden besluit te weerleggen. De rechtbank had geen reden om de ingangsdatum van de verleende voorziening te betwisten, aangezien er geen bewijs was dat appellant al op 24 september 2008 een aanvraag voor hulp bij het huishouden had ingediend. De Raad benadrukte dat het referentienummer dat in de correspondentie werd genoemd, niet kon worden gebruikt om te concluderen dat er eerder een aanvraag voor huishoudelijke hulp was gedaan. De medische verklaringen die appellant had overgelegd, gaven ook geen aanleiding om aan te nemen dat er eerder een aanvraag was ingediend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 28 augustus 2013.

Uitspraak

11/1548 WMO
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2011, 10/2773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Verkerk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Namens appellant is
mr. Verkerk verschenen. Het college heeft zich - met kennisgeving - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 11 december 2009 heeft het college de aanvraag van appellant van
20 november 2009 om toekenning van hulp bij het huishouden op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegewezen. Aan appellant is over de periode van 11 december 2009 tot 10 december 2014 een voorziening voor huishoudelijke hulp toegekend naar klasse 3 in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.2. Het tegen het besluit van 11 december 2009 gemaakte bezwaar is bij besluit van
4 mei 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de door appellant aangevoerde gronden er niet toe leiden dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden. De rechtbank ziet geen reden de ingangsdatum van de verleende voorziening voor onjuist te houden nu er geen aanwijzingen zijn dat appellant, zoals hij stelt, al op 24 september 2008 een aanvraag voor hulp bij het huishouden heeft ingediend. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de resultaten van het door het college verrichte onderzoek naar het bestaan van een eerdere aanvraag, waaruit naar voren is gekomen dat de aanvraag van 24 september 2008 uitsluitend ziet op vervoerskosten. Voorts blijkt uit de bewoordingen van de door appellant aangehaalde brief van 9 december 2008 niet dat op 24 september 2008 (tevens) sprake is geweest van een aanvraag voor hulp bij het huishouden nu het college onweersproken heeft gesteld dat het in die brief vermelde begrip “zorg” ziet op alle voorzieningen die op grond van de Wmo dan wel de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden toegekend.
3.
In hoger beroep is verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Herhaald wordt dat al vóór 20 november 2009 een aanvraag huishoudelijke hulp is ingediend. Dit volgt volgens appellant uit het gegeven dat de brief van CIZ van 9 december 2008, waaruit blijkt van een aanvraag van 24 september 2008, hetzelfde referentienummer heeft als vermeld op het besluit van 11 december 2009. Voorts heeft appellant twee verklaringen van zijn longarts overgelegd waaruit blijkt dat hem in 2008 in verband met longklachten is geadviseerd om de hygiëne thuis goed te onderhouden, welk advies heeft geleid tot het in 2008 indienen van een aanvraag voor hulp bij het huishouden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven evenals de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Appellant is er ook in hoger beroep niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eerder dan op 20 november 2009 een aanvraag voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo is ingediend.
4.2.1.
Uit het feit dat het primaire besluit van 11 december 2009 en de brief van CIZ van
9 december 2008, die is verzonden naar aanleiding van een aanvraag van 24 september 2008, hetzelfde referentienummer vermelden kan niet worden geconcludeerd dat op 24 september 2008 (ook) een aanvraag voor huishoudelijke hulp is ingediend. Het referentienummer is namelijk, zoals het college heeft toegelicht, een nummer dat hoort bij een bepaalde cliënt en niet bij een bepaalde aanvraag. Het referentienummer wordt gebruikt voor alle aanvragen die een bepaalde cliënt heeft ingediend. Aan de vermelding van dat nummer kan dan ook geen inhoudelijke informatie worden ontleend.
4.2.2.
Uit de door appellant in hoger beroep overgelegde medische verklaringen kan niet meer worden afgeleid dan dat appellant in verband met longklachten in 2008 leefregels zijn verstrekt, waaronder het advies te zorgen voor een goede hygiëne thuis.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli

HD