ECLI:NL:CRVB:2013:1533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
11-2104 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders had na een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. Het college heeft op basis van de onderzoeksresultaten besloten de bijstand over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat het college wel degelijk aannemelijk had gemaakt dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, onder andere op basis van verklaringen van buurtbewoners en het gebruik van haar bankrekening.

De Raad concludeerde dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante het recht op bijstand in gevaar bracht, en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2104 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
24 februari 2011, 10/1636 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van [naam gemeente] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Voor appellante is
mr. Nijssen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Jernberg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1998 met een onderbreking van 1 februari 2008 tot 12 februari 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand. Zij heeft bij het college opgegeven te wonen op het adres [adres 1] te [naam gemeente] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante al jaren niet op het uitkeringsadres woont, maar de woning op dat adres onderverhuurt, heeft het samenwerkingsverband Sociale Recherche Flevoland (sociale recherche) op verzoek van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, zijn gegevens opgevraagd over het verbruik van water en energie op het uitkeringsadres, heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden in de omgeving van het uitkeringsadres, zijn de gegevens van de rekening van appellante bij de Rabobank over de periode van 1 november 2001 tot en met 31 augustus 2009 onderzocht en is appellante verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 februari 2010. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
5 maart 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 augustus 2010 (bestreden besluit), de bijstand over de periode van 1 september 2001 tot en met 31 januari 2008 en van
12 februari 2008 tot en met 1 september 2009 te herzien (lees: in te trekken) en de gemaakte kosten van de over die periodes verleende bijstand tot een bedrag van € 107.358,03 bruto van appellante terug te vorderen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Aan de instandlating van de rechtsgevolgen ligt ten grondslag dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet bij het college te melden dat zij niet woont op het uitkeringsadres. Als gevolg van die schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is met betrekking tot de intrekking van de bijstand tussen partijen uitsluitend in geschil de periode van 1 november 2001 tot en met 31 mei 2006 en die van 10 juni 2008 tot en met 1 september 2009 (periodes in geding).
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt dat zij gedurende de periodes in geding niet op het uitkeringsadres woonde. Op het college rust de bewijslast in dezen en volgens appellante is het college niet in zijn bewijslast geslaagd. De verklaringen van de buurtbewoners zijn onvoldoende feitelijk en concreet. Een van de buurtbewoners wil haar adresgegevens niet in de verklaring opgenomen hebben wat de waarde van haar verklaring vermindert. Appellante heeft altijd zelf verklaard dat zij op het uitkeringsadres woonachtig is. Met die verklaring is niet in strijd dat zij regelmatig in Amsterdam pinde en ook daar naar de sportschool ging. Niet voor niets wordt [naam gemeente] de slaapvoorstad van Amsterdam genoemd. Aan de gegevens over het verbruik van gas en elektra op het uitkeringsadres kunnen geen conclusies worden verbonden over het verblijf van appellante op het uitkeringsadres.
4.3.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Het voorgaande betekent, zoals appellante terecht heeft gesteld, dat het college aannemelijk dient te maken dat appellante gedurende de periodes in geding niet woonde op het uitkeringsadres.
4.4.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, is het oordeel van de rechtbank dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante gedurende de periodes in geding niet woonde op het uitkeringsadres juist. Van betekenis zijn met name de verklaringen die de buurtbewoners
W.T.[getuige 1] en [getuige 2] op 12 oktober 2009 hebben afgelegd en de gegevens over het gebruik van de rekening van appellante bij de Rabobank over de periode van
1 november 2001 tot en met 31 augustus 2009.[getuige 1] en [getuige 2] wonen vanaf onderscheidenlijk 1996 en 1997 nabij het uitkeringsadres. Uit hun verklaringen blijkt dat de woningen waar zij wonen en de woning op het uitkeringsadres een gemeenschappelijk portiek en een gemeenschappelijke trap hebben en dat zij op grond daarvan een beeld hebben wie op het uitkeringsadres woont.[getuige 1] herkent appellante niet van een foto en verklaart dat de vrouw van de foto niet op het uitkeringsadres heeft gewoond. [getuige 2] verklaart, toen haar een foto van appellante werd getoond, dat zij de vrouw van de foto slechts tweemaal heeft gezien, voor het laatst in september 2009, maar dat die vrouw nooit op het uitkeringadres heeft gewoond. Verder verklaren beide buurtbewoners gedetailleerd over de personen die gedurende de periodes in geding wel op het uitkeringsadres woonachtig waren. Uit het onderzoek van de betaaltransacties van appellante gedurende de periode van
1 september 2001 tot en met 31 augustus 2009 komt naar voren dat alle pinbetalingen aan supermarkten en diverse andere winkels plaatsvonden in Amsterdam. Ook hebben vrijwel alle contante geldopnames plaatsgevonden in Amsterdam met uitzondering van drie geldopnames in Rotterdam, Mijdrecht en Amersfoort, drie geldopnames in het buitenland en slechts drie geldopnames in [naam gemeente]. Tegenover deze bevindingen van het onderzoek heeft appellante onvoldoende gesteld.
4.5.
Appellante heeft verder aangevoerd dat de sociale recherche niet op rechtmatige wijze bewijs heeft vergaard. Zij stelt dat voor het vergaren van bewijs derden zijn aangezet tot het schenden van het briefgeheim en dat informatie is verkregen uit een telefonisch verhoor van een minderjarige. Omdat alle bevindingen in het rapport van de sociale recherche in onderlinge samenhang zijn beschouwd, stelt appellante zich op het standpunt dat alle bevindingen van het rapport de toets der rechtmatigheid moeten kunnen doorstaan, wat niet het geval is.
4.6.
Gelet op wat onder 4.4 is overwogen bestaat, ook zonder gebruik te maken van het beweerdelijk onrechtmatig verkregen bewijs, voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat appellante in de periodes in geding niet op het uitkeringsadres woonde. Dat betekent, anders dan appellante meent, dat haar stellingen over de schending van het briefgeheim en het telefonisch verhoor van een minderjarige geen verdere bespreking behoeven.
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2013.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) T.A. Meijering

EH