ECLI:NL:CRVB:2013:1486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
12-1812 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verdere Ziektewet-uitkering op basis van geschiktheid voor arbeid als baliemedewerkster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die van 21 december 2006 tot en met 20 december 2007 als baliemedewerkster heeft gewerkt, meldde zich op 11 juni 2008 ziek bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege klachten van hoofdpijn en concentratieverlies. Na een periode van ziekte en uitkeringen op basis van de Ziektewet, werd appellante op 4 mei 2010 verdere ZW-uitkering geweigerd. Dit besluit werd door het Uwv onderbouwd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts, die oordeelde dat appellante geschikt was voor haar werk als baliemedewerkster.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, omdat zij oordeelde dat het werk als parkeerbeheerder niet als maatstaf voor de arbeid kon worden aangemerkt, gezien de korte periode waarin appellante deze functie had vervuld. De rechtbank stelde dat het werk als baliemedewerkster als maatstaf moest gelden, maar het Uwv slaagde er later in om aan te tonen dat appellante op de datum in geding geschikt was voor deze functie.

In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voldoende overtuigend waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend door appellante die aanleiding gaven tot twijfel aan de geschiktheid voor het werk als baliemedewerkster. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd, zonder dat er grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1812 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2012, 10/3214 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante heeft van 21 december 2006 tot en met 20 december 2007 als baliemedewerkster/receptioniste gewerkt bij [naam Stichting] te[vestigingsplaats]. Zij heeft aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Vanuit deze situatie heeft zij zich per 11 juni 2008 bij het Uwv ziek gemeld wegens klachten van hoofdpijn en concentratieverlies. Voorafgaand aan deze melding had appellante met ingang van 2 juni 2008 drie dagen een beveiligingscursus gevolgd en aansluitend korte tijd gewerkt als parkeerbeheerder. Appellante heeft naar aanleiding van die ziekmelding tot 20 augustus 2008 uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Zij werd daarna niet langer ongeschikt geacht voor haar arbeid. Een ziekmelding per 30 maart 2009 heeft ertoe geleid dat zij tot
14 oktober 2009 ziekengeld heeft ontvangen. Met ingang van deze datum werd zij niet langer arbeidsongeschikt geacht.
2.
Met ingang van 10 maart 2010 heeft appellante zich opnieuw bij het Uwv ziek gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek is bij besluit van 3 mei 2010 aan appellante met ingang van 4 mei 2010 verdere ZW-uitkering geweigerd.
3.
Bij besluit van 28 juni 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 mei 2010 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een rapport van 10 juni 2010 van bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan, die heeft aangenomen dat het werk als parkeerbeheerder moet worden aangemerkt als maatstaf voor de arbeid.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. In aanmerking nemend dat appellante het werk als parkeerbeheerder zeer korte tijd - volgens de rechtbank minder dan een week - heeft verricht en zij voor dit werk bij aanvang kennelijk al ongeschikt was, dient naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW, niet dit werk maar het werk als baliemedewerkster als maatstaf voor de arbeid te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook een onjuiste maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid gehanteerd, terwijl het Uwv er niet in is geslaagd een in een tussenuitspraak van 15 september 2011 geconstateerd gebrek in de beoordeling ter zake te herstellen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het Uwv met een rapportage van 20 oktober 2011 van de bezwaarverzekeringsarts er wel in is geslaagd nader te motiveren waarom appellante op de datum in geding geschikt is te achten voor de functie van baliemedewerkster en op die grond bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5.
Appellante heeft zich geschaard achter het oordeel van de rechtbank inzake de maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid en heeft herhaald dat zij wegens haar pijnklachten en klachten wegens spierspanning ongeschikt is voor het werk als baliemedewerkster, dat volgens haar te nek- en armbelastend dan wel te stresserend is.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Gelet op hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is niet in geschil dat het werk als baliemedewerkster als maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW moet gelden. Het geding in hoger beroep is dan ook beperkt tot de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat appellante met ingang van 4 mei 2010 terecht weer in staat is geacht tot het verrichten van dit werk. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en verwijst daartoe naar de overwegingen van de rechtbank onder punt 2.5.2 van de aangevallen uitspraak. Gelet op de medische bevindingen, zoals neergelegd in de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 3 mei 2010 en 10 juni 2010 , heeft voornoemde bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 20 oktober 2011 voldoende overtuigend uiteengezet dat appellante op de datum in geding niet ongeschikt was voor haar werk als baliemedewerkster. Volgens de bezwaarverzekeringsarts waren de klachten van appellante ten tijde in geding wel toegenomen, maar is er geen aandoening geobjectiveerd waaruit beperkingen voortvloeien die appellante ongeschikt maakten voor voormeld werk, dat niet als zwaar nek- of armbelastend dan wel stresserend is aan te merken. Van de zijde van appellante zijn geen medische gegevens ingebracht die reden vormen voor twijfel aan dit standpunt. Er is dan ook geen grond voor een nader medisch onderzoek, zoals door appellante is verzocht.
6.2.
Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, moet worden bevestigd.
7.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

EH