ECLI:NL:CRVB:2013:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
12-1156 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de loonsanctie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. De appellante, een werkgever, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om de loonsanctie te verlengen tot 10 februari 2012, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bedrijfsarts niet voldoende inzicht heeft gegeven in de medische feiten die leidden tot de conclusie dat er geen benutbare mogelijkheden waren voor de werkneemster. De Raad stelt vast dat de cardiale functie van de werkneemster hersteld was en dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige psychiatrische stoornis op het moment van het oordeel van de bedrijfsarts. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheid van de werkgever ook geldt voor de deskundigen die zij inschakelt, zoals de arbodienst. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 21 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1156 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 januari 2012, 11/3591 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.A. Sjoer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 juli 2013. Namens appelante zijn mr. Sjoer en [H.], hoofd afdeling schade en juridische zaken bij appellante, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het Uwv het tijdvak waarin[naam werkneemster] (werkneemster) jegens appellante als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd tot 10 februari 2012. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was. Daarbij heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet.
1.2. Appellante heeft tegen het besluit van 21 januari 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
1 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan zijn een rapport van 3 mei 2011 en een aanvullend rapport van 24 mei 2011 van een bezwaarverzekeringsarts en een rapport van 26 mei 2011 van een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de conclusie van de bedrijfsarts, dat werkneemster niet belastbaar was, niet kan worden gebaseerd op de medische informatie in het dossier, waarbij de rechtbank met name aandacht heeft besteed aan informatie van cardioloog D.A.M. Odekerken van 18 augustus 2010 en psychiater C.T. Smits van
29 september 2009. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medische onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, waarbij mede is uitgegaan van de informatie van de cardioloog, onvoldoende te achten. De rechtbank heeft de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat werkneemster vanaf 21 september 2010 enkele ochtenden per week belastbaar was onderschreven. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat appellante een te afwachtend en klantcontingent beleid heeft gevoerd. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verantwoordelijkheid van werkgeefster een verantwoordelijkheid impliceert voor de door haar ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst, waarbij zij verwezen heeft naar de uitspraak van de Raad van 18 november 2009 (LJN BK3713).
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep primair geschaard achter haar bedrijfsarts. Werkneemster was uitgevallen met hartfalen. Naast haar hartklachten had zij psychische klachten en was zij extreem vermoeid. Het beeld dat de bedrijfsarts van werkneemster schetste kwam overeen met de eigen waarneming van appellante. De bedrijfsarts achtte het gezien de wijze waarop werkneemster zich tijdens het spreekuur presenteerde niet verantwoord haar werkzaamheden te laten verrichten. Hij vreesde dat dit een negatief effect zou hebben op het toch al moeizaam verlopende herstelproces van werkneemster. Mede gelet op haar intensieve therapie en haar energetische beperkingen diende volgens de bedrijfsarts eerst te worden aangestuurd op bevordering van herstel. Van een te afwachtend en klachtcontingent handelen was geen sprake. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat, zo haar bedrijfsarts een verkeerd advies zou hebben gegeven, dit haar niet kan worden aangerekend aangezien er geen concrete omstandigheden waren die haar aanleiding hadden moeten geven aan de juistheid van dit advies te twijfelen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of werkneemster vanaf
21 september 2010, de datum van het door de bedrijfsarts opgestelde actuele oordeel, benutbare mogelijkheden had en in staat kon worden geacht tot re-integratie-activiteiten.
4.2.
Zoals de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 24 april 2012 terecht heeft opgemerkt, was het aan werkgeefster en haar bedrijfsarts op plausibele en inzichtelijke wijze te onderbouwen dat er om medische redenen geen re-integratie-activiteiten mogelijk waren.
4.3.
Met de rechtbank onderschrijft de Raad de door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapporten van 3 mei 2011 en 24 mei 2011 neergelegde visie dat de bedrijfsarts niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke medische feiten hij geen benutbare mogelijkheden aanwezig heeft geacht. De cardiale functie van werkneemster heeft zich hersteld. In augustus 2010 had zij een ejectiefractie van 60%. Haar schildklierwaarden zijn in augustus 2010 genormaliseerd. Noch door de cardioloog, noch door de internist is een verklaring gevonden voor de door werkneemster gestelde vermoeidheid. Er zijn geen aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische stoornis op de datum van het actuele oordeel, 21 september 2010. De door appellante overgelegde informatie van psychiater Smits dateert van 29 september 2009.
4.4.
De Raad onderschrijft voorts met de rechtbank het door de (bezwaar)verzekeringsartsen ingenomen standpunt dat werkneemster vanaf 21 september 2010 enkele ochtenden per week belastbaar was met fysiek licht werk.
4.5.
De Raad onderschrijft ten slotte ook hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante in relatie tot tekortkomingen in de adviezen van door haar ingeschakelde bedrijfsartsen. In dit verband wordt, bij wijze van voorbeeld, verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 november 2009, LJN BK3713. In hetgeen door appellante is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om appellante, in afwijking van de in de rechtspraak uitgezette lijn, niet in dit opzicht verantwoordelijk te houden.
5. Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het Uwv op grond van alle beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat appellante als werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het hoger beroep slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans

EH