In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de loonsanctie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. De appellante, een werkgever, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om de loonsanctie te verlengen tot 10 februari 2012, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bedrijfsarts niet voldoende inzicht heeft gegeven in de medische feiten die leidden tot de conclusie dat er geen benutbare mogelijkheden waren voor de werkneemster. De Raad stelt vast dat de cardiale functie van de werkneemster hersteld was en dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige psychiatrische stoornis op het moment van het oordeel van de bedrijfsarts. De Raad benadrukt dat de verantwoordelijkheid van de werkgever ook geldt voor de deskundigen die zij inschakelt, zoals de arbodienst. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 21 augustus 2013.