ECLI:NL:CRVB:2013:1484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
12-464 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en vaststelling van inkomsten

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante. Appellante ontving een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante op basis van haar inkomsten met ingang van 1 januari 2008 in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse moet worden ingedeeld, wat leidde tot een terugvordering van € 20.908,90 over de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 december 2010. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft de bezwaren gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 20.190,05.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat appellante geen informatie had ingebracht die de vaststelling van haar inkomsten kon weerleggen. In hoger beroep heeft appellante opnieuw betwist dat zij het terug te vorderen bedrag heeft ontvangen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om de vaststelling van de inkomsten van appellante voor onjuist te houden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet in haar standpunt kan worden gevolgd, aangezien zij geen nadere informatie heeft ingebracht die haar standpunt ondersteunt.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/464 WAO
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 november 2011, 11/2171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 juli 2013. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.

OVERWEGINGEN

1.
Voor zover hier van belang wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij op basis van haar inkomsten met ingang van 1 januari 2008 ingedeeld moet worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55% en met ingang van 1 maart 2008 in de klasse 55 tot 65%.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het Uwv van appellante over de periode
1 januari 2008 tot en met 1 december 2010 een bruto bedrag van € 20.908,90 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 11 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 15 en 21 december 2010 gegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 26 april 2011 ten grondslag gelegd. Deze arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante over de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2008 en over de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2009 moet worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidklasse 65 tot 80%. Het terug te vorderen bedrag bedraagt dan bruto
€ 20.190,05. Volgens het Uwv is er geen dringende reden om van de terugvordering af te zien.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank bestaat er geen aanleiding om de door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde vaststelling van de inkomsten van appellante voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante geen informatie heeft ingebracht waaruit het tegendeel moet blijken. Inzake het standpunt van appellante dat het Uwv in strijd met de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen met terugwerkende heeft teruggevorderd, was de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is nu uit de stukken is gebleken dat appellante bekend kon zijn met de gevolgen die haar inkomsten kunnen hebben voor de hoogte en de uitbetaling van haar WAO-uitkering.
3.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw betwist dat zij over de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2008 en de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2009 een bruto bedrag van
€ 20.190,05 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering heeft ontvangen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien om de aan de terugvordering ten grondslag gelegde vaststelling van appellantes inkomsten voor onjuist te houden. Aangezien appellante ook in hoger beroep geen nadere informatie heeft ingebracht waaruit moet blijken dat het bruto terug te vorderen bedrag van € 20.190,05 onjuist is vastgesteld, kan appellante niet in haar standpunt worden gevolgd.
4.2.
Inzake de vermelding van het Uwv in zijn verweerschrift van 13 februari 2012 dat voor het bruto terugvorderingsbedrag van € 20.190,05 moet worden gelezen € 20.118,05, wordt geoordeeld dat het hier een kennelijke misslag betreft die geen nadelige gevolgen voor appellante heeft. Mitsdien zullen daaraan geen gevolgen voor het bestreden besluit worden verbonden.
5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans

EH