ECLI:NL:CRVB:2013:1483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
12-308 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake de beëindiging van de Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij het indienen van het beroepschrift. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat zijn Ziektewetuitkering beëindigde. Het bestreden besluit was gedateerd op 8 december 2010, maar appellant stelde dat hij dit besluit pas op 31 maart 2011 had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden, maar de Raad kwam tot de conclusie dat het Uwv dit niet voldoende had aangetoond. De Raad oordeelde dat de context van een telefoongesprek van de broer van appellant met het Uwv erop wees dat het bestreden besluit was ontvangen. Hierdoor eindigde de beroepstermijn op 19 januari 2011, terwijl het beroepschrift pas op 27 april 2011 was ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en verklaarde appellant terecht niet-ontvankelijk in zijn beroep. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/308 ZW
Datum uitspraak: 21 augustus 2012
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 november 2011, 11/2156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op
10 april 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Het onderzoek ter zitting is geschorst en de zaak is verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant had met ingang van 26 augustus 2010 recht op een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 13 september 2010 is die uitkering met ingang van 6 september 2010 beëindigd.
2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 september 2010. Bij besluit dat is gedagtekend op 8 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dat beroep is op 27 april 2011 door de rechtbank ontvangen.
3.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit is voorzien van de juiste adressering en is voorzien van een datumstempel die is geplaatst op het moment dat deze werd verstuurd. De rechtbank heeft dit afgeleid uit de door het Uwv overgelegde uitdraai van het door het Uwv gehanteerde registratiesysteem. De rechtbank was daarom van oordeel dat het bestreden besluit op 8 december 2010 is verstuurd. De termijn voor het instellen van beroep is geëindigd op 19 januari 2011. Het beroep is door de rechtbank ontvangen op 27 april 2011. Omstandigheden waardoor deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten zou zijn, waren de rechtbank niet gebleken.
4.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het feit dat bij verzending een besluit wordt voorzien van een datumstempel en wordt geregistreerd, niet betekent dat het besluit ook daadwerkelijk is verzonden of dat appellant het besluit heeft ontvangen. Appellant wijst erop dat hij voor 31 maart 2011 verschillende malen naar het besluit heeft geïnformeerd en dat het bestreden besluit pas na een verzoek van zijn maatschappelijk werkster op 31 maart 2011 per fax is ontvangen. Het besluit is volgens appellant daarom pas op 31 maart 2011 bekend gemaakt en om die reden is het beroep van 26 april 2011 tijdig ingediend.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
5.3.
Niet bestreden is dat de adressering van het bestreden besluit juist is.
5.4.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het Uwv met de afschriften van het door het Uwv gehanteerde registratiesysteem, niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op 8 december 2010 is verzonden. Zoals door het Uwv ter zitting is toegelicht, zijn de betreffende afschriften de weergave van een registratie binnen de afdeling waar bezwaren en beroepen worden behandeld en kan aan de hand van die afschriften worden aangetoond dat een besluit, beslissing of stuk de betreffende afdeling heeft verlaten, maar niet dat verzending heeft plaatsgevonden.
5.5.
Echter, op 9 maart 2011 heeft de broer van appellant, onder vermelding van het
burgerservicenummer van appellant, telefonisch contact met het Uwv gezocht. In dat contact is te kennen gegeven dat hij het niet eens is met de beslissing en wordt de vraag gesteld wat hij daaraan moet doen. Uit de context van die vraagstelling volgt dat het bestreden besluit moet zijn ontvangen. De verzending en de ontvangst van het bestreden besluit zijn daarmee aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat de beroepstermijn eindigde op 19 januari 2011. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 27 april 2011. Van redenen waarom deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken zodat de rechtbank appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.6.
De aangevallen uitspraak komt daarom, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Greebe en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan

HD