6.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten aanzien van de vastgestelde ingangsdatum van de uitkering en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep, waarin op dit punt geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.2.Ingevolge artikel 50, eerste lid, onder a, van de Wajong wordt, indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, die arbeid gedurende een aangesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%.
6.3.Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (Regeling) wordt onder inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wajong mede verstaan de volgende uitkeringen, indien deze ter zake van die arbeid worden verleend:
a. een uitkering krachtens de ZW, waaronder begrepen een uitkering op grond van artikel 46 van die wet.
6.4.Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling wordt indien degene op wie artikel 44 van de WAO, artikel 58 van de Waz of artikel 50 van de Wet Wajong van toepassing is, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, d, of h, voor de toepassing van genoemde artikelen 44, 58 en 50 gehandeld alsof hij een uitkering krachtens de ZW, onderscheidenlijk de WW, onderscheidenlijk hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, ontvangt, gelijk aan de inkomsten uit arbeid, waarmee laatstelijk vóór de aanvang van de ongeschiktheid tot werken, onderscheidenlijk de werkloosheid, onderscheidenlijk het ontstaan van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg bij toepassing van laatstgenoemde artikelen rekening is gehouden.
6.5.Uit de beschikbare gegevens blijkt dat als gevolg van de inkomsten die appellant heeft gehad over de maanden oktober, november en december 2008 uit zijn dienstverband het verlies aan verdiencapaciteit over deze maanden minder dan 25% bedroeg. Derhalve heeft het Uwv terecht met toepassing van artikel 50, eerste lid, onder a, van de Wajong de aan hem toegekende Wajong-uitkering over deze maanden niet uitbetaald. Nu ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling het door appellant met ingang van 1 januari 2009 ontvangen ziekengeld wat betreft de toepassing van artikel 50 van de Wajong moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid en ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling dit ziekengeld gelijkgesteld moet worden aan de inkomsten uit arbeid zoals hij die heeft genoten uit zijn dienstverband bij werkgever, heeft het Uwv eveneens terecht met ingang van
1 januari 2009 de aan appellant toegekende Wajong-uitkering niet uitbetaald. Dit betekent dat het Uwv terecht vanaf 1 oktober 2008 de aan appellant toegekende Wajong-uitkering niet betaalbaar heeft gesteld en dat het bestreden besluit niet voor onjuist kan worden gehouden.
6.6.Gelet op de overwegingen 6.1 tot en met 6.5 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.