ECLI:NL:CRVB:2013:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-7266 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitbetaling van Wajong-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid en ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellant, die een Wajong-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering niet uit te betalen vanwege inkomsten uit arbeid en een Ziektewet (ZW)-uitkering. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van een bijzonder geval in de zin van artikel 29 van de Wajong en dat de ingangsdatum van de uitkering correct was vastgesteld. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat het Uwv terecht had besloten de Wajong-uitkering niet uit te betalen. De appellant had eerder in de procedure aangevoerd dat het Uwv bij de anticumulatie was uitgegaan van een te hoog bedrag aan inkomsten en dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat de ingangsdatum van de uitkering en de overwegingen van de rechtbank juist waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 50 van de Wajong, waarin wordt gesteld dat als een jonggehandicapte inkomsten uit arbeid geniet, de uitkering niet wordt uitbetaald als de inkomsten zodanig zijn dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%.

Uitspraak

11/7266 WAJONG
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
4 november 2011, 10/564 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Namens appellant is verschenen mr. Gans, evenals S.F. Berg, vader van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is van 15 september 2008 tot 1 januari 2009 als vrachtwagenchauffeur in dienst geweest van [werkgever]. Met ingang van 16 oktober 2008 heeft hij zich ziek gemeld en met ingang van 1 januari 2009 is hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Op 28 september 2009 is het verzoek van appellant in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong), ontvangen welk verzoek door het Uwv bij besluit van 4 januari 2010 is ingewilligd. Daarbij is appellant met ingang van 28 september 2008 een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is tevens bepaald dat, in overeenstemming met een rapport van 30 december 2009 van de arbeidsdeskundige
P.J.G. Hansen, deze uitkering niet wordt uitbetaald wegens inkomsten uit
arbeid/ZW-uitkering.
2.1. In bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2010 heeft appellant gesteld dat het Uwv bij de anticumulatie is uitgegaan van een te hoog bedrag aan inkomsten. Voorts is gesteld dat wegens bijzondere omstandigheden de uitkering met ingang van een eerdere datum moet worden toegekend.
2.2. Bij besluit van 18 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen, onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets van 9 maart 2010, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met toepassing van artikel 50 van de Wajong met ingang van 1 oktober 2010 (lees: 2008) terecht is vastgesteld op minder dan 25% en dat de uitkering met ingang van die datum niet wordt uitbetaald. Voorts is overwogen dat appellant in staat moet zijn geweest om eerder een uitkering aan te vragen dan thans het geval is geweest en dat er geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 29 van de Wajong.
3.
In beroep heeft appellant bestreden dat hij in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen dan thans het geval is geweest. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat hij vanaf
1 januari 2009 ziekengeld ontvangt en dat er in ieder geval vanaf die datum sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van meer dan 25%.
4.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar artikel 29 van de Wajong, tot de conclusie gekomen dat er in het onderhavige geding geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van de tweede volzin van het tweede lid van dit artikel en heeft geoordeeld dat de ingangsdatum juist is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten de aan appellant toegekende Wajong-uitkering per datum toekenning niet uit te betalen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten aanzien van de vastgestelde ingangsdatum van de uitkering en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het hoger beroep, waarin op dit punt geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.2.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, onder a, van de Wajong wordt, indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, die arbeid gedurende een aangesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%.
6.3.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (Regeling) wordt onder inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wajong mede verstaan de volgende uitkeringen, indien deze ter zake van die arbeid worden verleend:
a. een uitkering krachtens de ZW, waaronder begrepen een uitkering op grond van artikel 46 van die wet.
6.4.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling wordt indien degene op wie artikel 44 van de WAO, artikel 58 van de Waz of artikel 50 van de Wet Wajong van toepassing is, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, d, of h, voor de toepassing van genoemde artikelen 44, 58 en 50 gehandeld alsof hij een uitkering krachtens de ZW, onderscheidenlijk de WW, onderscheidenlijk hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, ontvangt, gelijk aan de inkomsten uit arbeid, waarmee laatstelijk vóór de aanvang van de ongeschiktheid tot werken, onderscheidenlijk de werkloosheid, onderscheidenlijk het ontstaan van het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg bij toepassing van laatstgenoemde artikelen rekening is gehouden.
6.5.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat als gevolg van de inkomsten die appellant heeft gehad over de maanden oktober, november en december 2008 uit zijn dienstverband het verlies aan verdiencapaciteit over deze maanden minder dan 25% bedroeg. Derhalve heeft het Uwv terecht met toepassing van artikel 50, eerste lid, onder a, van de Wajong de aan hem toegekende Wajong-uitkering over deze maanden niet uitbetaald. Nu ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling het door appellant met ingang van 1 januari 2009 ontvangen ziekengeld wat betreft de toepassing van artikel 50 van de Wajong moet worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid en ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling dit ziekengeld gelijkgesteld moet worden aan de inkomsten uit arbeid zoals hij die heeft genoten uit zijn dienstverband bij werkgever, heeft het Uwv eveneens terecht met ingang van
1 januari 2009 de aan appellant toegekende Wajong-uitkering niet uitbetaald. Dit betekent dat het Uwv terecht vanaf 1 oktober 2008 de aan appellant toegekende Wajong-uitkering niet betaalbaar heeft gesteld en dat het bestreden besluit niet voor onjuist kan worden gehouden.
6.6.
Gelet op de overwegingen 6.1 tot en met 6.5 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) CH. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

CVG