ECLI:NL:CRVB:2013:1478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-6609 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WGA-uitkering per 30 maart 2011. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 28 september 2011 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat, gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek dat is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft geen medische informatie ingediend die de juistheid van het bestreden besluit in twijfel trekt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant, ondanks zijn bezwaar, in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen objectieve medische informatie is ingebracht die tot een ander oordeel moet leiden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overtuigend aangetoond dat appellant met zijn diploma's en werkervaring voldoet aan de eisen voor de geduide functies.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6609 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
28 september 2011, 11/1386 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per
17 december 2009 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan, de mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij gesteld op 100%. In hetzelfde besluit is aangegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 oktober 2010 minder dan 35% is en dat de
WGA-uitkering wordt beëindigd per 30 maart 2011 (einddatum loongerelateerde uitkering).
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de uitkering per
30 maart 2011.
1.3. Bij besluit van 25 maart 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens tot het oordeel gekomen dat de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Deze beperkingen zijn, na een zorgvuldig medisch onderzoek, weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2010. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De in bezwaar ingebrachte gegevens zijn bij de medische beoordeling betrokken. Door de bezwaarverzekeringsarts is gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding geeft om de door de verzekeringsarts vastgestelde FML voor onjuist te houden. Met de vastgestelde beperkingen is appellant terecht in staat geacht zijn eigen werk als
IT-medewerker evenals de door de arbeidsdeskundige geduide functies te kunnen verrichten.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het eigen werk van appellant de IT-medewerker is. Zijn eigen werk is de
quality-controller. Voorts zijn de geduide functies niet passend omdat appellant niet de juiste opleiding heeft genoten en hij niet in staat is tot deelname aan het arbeidsproces.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op basis van hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht is er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen voor het verrichten van arbeid voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen objectieve medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel moet leiden. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft het Uwv gesteld dat het standpunt dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk niet wordt gehandhaafd. Om die reden behoeft de grond van appellant over zijn eigen werk geen nadere bespreking.
4.4.
Voorts wordt geoordeeld dat appellant met inachtneming van de voor hem vastgestelde beperkingen in staat kan worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De belasting van de werkzaamheden valt binnen de belastbaarheid van appellant.
4.5.
Naar aanleiding van het standpunt van appellant dat hij voor de geduide functies niet de juiste opleiding heeft genoten heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van
13 juni 2013 nader besproken dat appellant met zijn diploma’s, in combinatie met zijn werkervaring, voldoet aan de voor de functies gestelde eisen. Deze nadere bespreking is overtuigend.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

HD