ECLI:NL:CRVB:2013:1477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-5061 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van medische rapporten en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die sinds 1991 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk in de klasse van 45 tot 55%. De appellant heeft zich per 1 juli 2009 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld en verzocht om herziening van zijn uitkering. Het UWV heeft dit verzoek op 17 maart 2010 afgewezen, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. De medische rapporten gaven geen aanwijzingen voor ernstige psychische of andere aandoeningen die een urenbeperking zouden rechtvaardigen. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en dat het onderzoek naar de beperkingen van de appellant voldoende inzichtelijk was. De appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moeten worden.

De Raad heeft de medische rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen en de medisch adviseur van de appellant beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om extra beperkingen op te nemen in de FML, omdat de medische gegevens geen ernstige psychische of andere aandoeningen aantonen die een urenbeperking rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

11/5061 WAO
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juli 2011, 10/3829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Kiela, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij aanvullend beroepschrift heeft voormelde gemachtigde rapporten van 24 oktober 2011 en 8 november 2011 met bijlagen van G.M.A. Clauwaert, medisch adviseur, in het geding gebracht.
Het Uwv heeft daarop gereageerd bij verweerschrift waaraan een rapport van 23 december 2011 van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel is toegevoegd.
Clauwaert heeft daarop een rapport van 23 januari 2012 ingezonden, waarop als reactie een rapport van 7 februari 2012 van de bezwaarverzekeringsarts is ingekomen.
Clauwaert en Bockwinkel hebben op elkaars stellingen gereageerd bij rapporten van
5 respectievelijk 20 maart 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Namens appellant is mr. Kiela verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die in 1990 is uitgevallen met onder meer long- en maagklachten alsmede klachten van psychische aard, heeft per 3 januari 1991 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een klasse van 45 tot 55%. Appellant heeft zich per 1 juli 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en verzocht zijn uitkering te herzien. Bij besluit van 17 maart 2010 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 15 oktober 2010 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
1.2. In verband met nader ingekomen informatie van H.F. Mahieu, KNO- arts, heeft de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant opnieuw bezien en op 3 december 2010 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt, waarna aanleiding bestond om alsnog arbeidskundig onderzoek te verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper is, na duiding van nieuwe functies, in zijn rapport van 6 december 2010 tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 42,7% bedraagt. Bij besluit van 10 december 2010 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bestreden besluit 1 in die zin gewijzigd, dat daaraan wordt toegevoegd dat de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant
(vier weken na 1 juli 2009 derhalve) per 28 juli 2009 35 tot 45% bedraagt. Om redenen van zorgvuldigheid gaat deze herziening eerst in per 11 februari 2011.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet- ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2 en geoordeeld dat appellant gelet op de inhoud van beide besluiten geen zelfstandig belang meer heeft bij een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit 1. Met betrekking tot het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank gesteld dat, anders dan appellant heeft betoogd, er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Er is geen sprake van de situatie dat er geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden bij hem aanwezig zijn. Het onderzoek naar de beperkingen van appellant is voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd. Er is gelet op de aanwezige gegevens geen reden om aan te nemen dat in de FML van 3 december 2010 andere of meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft alsnog adequaat gereageerd op de ingezonden informatie van de orthopedisch chirurg
M.P.J. van der List. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank onderschreven.
3.
Het hoger beroep richt zich met name tegen de medische grondslag van het bestreden besluit 2. Daarbij heeft appellant herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is, althans dat meer beperkingen in de FML opgenomen dienen te worden dan is geschied. Met name een urenbeperking acht appellant aangewezen. Daartoe heeft hij verwezen naar de eerdergenoemde rapporten van zijn medisch adviseur Clauwaert.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Clauwaert is tot de conclusie gekomen dat in de FML van 3 december 2010 ook beperkingen opgenomen hadden moeten worden in de rubrieken 1 en 2, onder meer bij de items concentratie, verdelen van aandacht en deadlines. Ook zouden meer fysieke beperkingen op zijn plaats zijn, zoals bij de items afwisselen van houding en hoofdbewegingen. Uit preventief en energetisch oogpunt is een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week geïndiceerd. Bockwinkel heeft in zijn reacties van 23 december 2011, 7 februari en 20 maart 2012 op de rapporten van Clauwaert gesteld, dat tot dan toe geen enkele arts cognitieve beperkingen bij appellant heeft geobjectiveerd zodat er geen aanleiding bestaat tot het opnemen van beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Er zijn in de FML voldoende beperkingen opgenomen die tegemoetkomen aan de rug-, nek- en schouderklachten van appellant. Er zijn door de verzekeringsartsen noch door Clauwaert, zodanig ernstige rugafwijkingen vastgesteld dat het opnemen van extra beperkingen op de items afwisselen van houding en hoofdbewegingen noodzakelijk is. In de voorhanden zijnde medische rapporten zijn geen aanwijzingen te vinden voor ernstige psychische of andere ziektes die tot energiegebrek leiden zodat er geen basis is voor het opnemen van een urenbeperking. De Raad kan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onderschrijven. Hij voegt daar nog aan toe dat uit informatie van de longarts J.J.G. van den Brand blijkt dat het zogenoemde CPAP apparaat bij appellant goed werkt, zodat het bij hem bestaande slaap- apneu syndroom de gestelde moeheid niet kan verklaren. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts die appellant beide hebben onderzocht, hebben geen (ernstige) psychische beperkingen kunnen vaststellen. Bovendien valt uit het rapport van Clauwaert van 23 januari 2012 af te leiden, dat zijn conclusies met betrekking tot de cognitieve beperkingen en de urenbeperking voornamelijk op de anamnese zijn gebaseerd. Weliswaar is naderhand door appellant verzocht om een onderzoek door een deskundige, met name op neuro- psychologisch gebied, teneinde zijn cognitieve klachten nader te onderbouwen, maar de Raad ziet daartoe gelet op de voorhanden medische gegeven geen aanleiding. Ook de andere van de zijde van appellant ingebrachte medische gegevens bieden onvoldoende basis om met betrekking tot de data in geding meer beperkingen in de FML op te nemen.
4.3.
De Raad kan ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 onderschrijven. De bezwaararbeidsdeskundige Schipper heeft in zijn rapport van 6 december 2010 de signaleringen bij de geduide functies in voldoende mate toegelicht.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitsppraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en
J. Riphagen als leden in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans

EH